Amsterdam, 10 september 2009
Beste Melle,
Ik weet nog wel dat ik in een ver verleden Amsterdam fel verdedigd heb tegen beschuldigingen van saaiheid en burgerlijkheid. Ik woonde toen in Boston en verlangde met weemoed naar Amsterdam. Ik verlangde naar de openheid en het veel socialere karakter van de samenleving.
Sindsdien, we kwamen toen vers van de middelbare school, hebben we gestudeerd en hebben we wat meer van de wereld gezien. Samen, alleen, op vakantie of voor een langer verblijf om wat voor reden dan ook. Het heeft me steeds weer teruggebracht naar die discussie. Ook nu weer. En langzaam maar zeker ben ik steeds meer mijn ongelijk gaan beseffen.
Ik weet nog goed dat ik toen graag in Amsterdam wilde zijn, in Amsterdam wilde leven. Ik vond Amsterdam spannend en uitdagend. Toen ik terugkwam vond ik een stukje geborgenheid in deze stad. Ik voelde me thuis. Als het lekker weer was en we voor een biertje een terras opzochten, kwamen we altijd wel mensen tegen. Dan schoven we aan of zij bij ons. En als we weer door gingen naar een volgende plek kwamen we weer andere mensen tegen en die andere mensen waren weer met andere mensen die we misschien minder goed kenden, maar zo kwamen we elkaar tegen en leek het alsof iedereen bij ons hoorde en voelde het soms alsof de stad echt van ons was en niemand ons iets kon maken.
Maar de stad heeft haar glans een beetje verloren. We komen nog steeds veel mensen tegen, want, toegegeven, Amsterdam is nou eenmaal een dorp. Maar ze geven me niet meer datzelfde gevoel. Zo af en toe komen we nieuwe mensen tegen en dan kruisen die weer een tijdje ons pad en na een tijdje verdwijnen ze weer geruisloos van het toneel. Soms vragen we ons later nog wel eens af wat er met die of die gebeurd is, maar nooit hebben we het echt over de essentie, namelijk dat ze allemaal figuranten zijn, en wij ook. Wij en al die mensen zijn verworden tot oppervlakkigheden. Vaak voel ik niet eens meer de prikkeling om me oprecht voor mensen te interesseren, want ze zijn toch allemaal hetzelfde geworden. Net als de cafés, de huiskamers, de lege plekken in het hoge gras en de straathoeken van de stad waar we in rondlopen, hebben de mensen hun glans in mijn ogen verloren en kan ik niets anders dan te wachten tot ze weer verdwenen zijn.
We trekken er nooit meer op uit, Melle. Enkel uit plichtsgetrouwheid zoeken we nog wel eens naar nieuwe plekken. Maar zelfs de nieuwe plekken voelen niet anders dan de oude. We zijn eraan gewend geraakt en hebben onze interesse verloren. Laatst zaten we bij het Prinsengrachtconcert, omgeven door het oeverloze gekakel van mensen om ons heen. Toen de zon langzaam onderging, keek ik heel even door de bomen en de mensen naar de scheve huizen, maar normaal gesproken kijk ik erlangs. Het lawaai en de platvloersheid zijn me teveel geworden.
Vroeger gaven we altijd af op die platvloersheid. We waren ironisch. Maar het is steeds erger geworden en de ironie heeft me aangevroten. Mijn verachting groeit en ik raak steeds meer vervreemd van de stad en de mensen. Amsterdam is saai geworden en haar bevolking een logge, navelstarende bende. Ik heb een nieuwe impuls nodig, voordat de kneuterigheid me verteert. Begrijp me niet verkeerd. Ik ben nog steeds thuis in deze stad en zal dat altijd blijven, maar de winter duurt me hier te lang. Ik wil niet meer wakker worden in het donker. Ik wil niet meer door de regen naar huis.
Een lieve groet van je goede vriend,
Elon
P.S.: Vorige week was ik in Parijs. Parijs is alles wat Amsterdam niet is. Het is groots en meeslepend. Er is zoveel te ontdekken. Zo veel indrukken, geuren en smaken. Parijse vrouwen hebben een gratie die we in Nederland nauwelijks kennen. Ze zijn trots en fijnzinnig. Nederlandse vrouwen sloffen en sjokken maar een beetje. Ze zijn zo opzichtig. Parijs is totaal anders. Parijs is een prachtige vrouw die geruisloos de hoek omdraait en...
verdwenen is.
- volgende week het antwoord van Melle -