Dit is de reactie op Elon's eerdere brief.
Amsterdam, 30 mei 2010
Lieve Elon,
De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Duurde het een tijdje geleden lang voordat er per mail teken van leven van jou uit Israël kwam, brak ik dat record de afgelopen tijd met vlag en wimpel; waarvoor excuses. In mijn laatste teken van leven, een mail van vier mei jongstleden, schreef ik je dat ik overwoog onze briefwisseling aan de wilgen te hangen, omdat ik het idee had dat het mij niet leek te lukken het voor mijzelf en de lezers spannend te houden. Jij ging daar niet mee akkoord. Sterker nog, in je onmiddellijke en uitgebreide reactie van 5 mei schreef je:
“Ik accepteer je afhaak niet, Melle. Op de website klik ik door onze brieven terug in de tijd. Sinds we ons concept begin december tegen een kritiek licht hebben gehouden, hebben we bij elkaar welgeteld 6 (zes) brieven geschreven. Tussen die zes zaten betere en mindere brieven. Maar ik denk we over de breedte een goede weg zijn ingeslagen. Hoe verder die weg ons brengt, hoe meer we gedwongen zijn te zoeken naar vorm, inhoud, uitdrukking.”
Dat stemde tot nadenken. Deze brief, de zeventiende in onze reeks en wellicht de laatste van dit seizoen, is derhalve een noodgedwongen en openlijke stap in die zoektocht. Laat ik zeggen dat het een klein introspectief onderzoek is naar het waarom van mijn frustratie rond mijn eigen brieven, in het licht van de aard en onderwerpen van onze briefwisseling. In de hoop dat zowel jij als onze trouwe lezers daarin mee kunnen gaan.
Recentelijk was ik mij al fietsend aan het afvragen hoe het toch kwam dat ik mij op bijna dagelijkse basis voornam je terug te mailen en ik dat, wanneer ik ’s avonds in bed stapte, telkens toch niet gedaan had. Ik realiseerde me plotseling dat het wel eens zo kon zijn dat ik in deze op mijn vader lijk, die notoir slecht is in het onderhouden van contacten en vriendschappen. Naar ik vermoed niet zo zeer uit onwil, maar eerder uit onkunde. Zoals dat gaat met karaktereigenschappen waar je je als buitenstaander over hebt verbaasd (“Waarom niet gewoon even opbellen?”), blijkt het altijd ineens pijnlijk herkenbaar te zijn, wanneer het je zelf betreft. Uiteindelijk is de verklaring van het aan het eind van de dag niet hebben geschreven van een mail of het niet hebben geschreven van een volgende brief namelijk kinderlijk, en daarmee pijnlijk eenvoudig: ik neem mij voor het te doen, besteed in de praktijk mijn tijd aan andere dingen, stel mezelf gerust met te zeggen dat ik het druk (of heel druk, of ontzettend druk) heb en constateer aan het eind van de dag dat het er weer niet van gekomen is. Zo hou je jezelf wel bezig; en een toenemend schuldgevoel over dit moeilijk doorbreekbare patroon maakt het paradoxaal genoeg steeds moeilijker het te doorbreken. Ik zeg het vaker: mensen zijn gewoontediertjes.
In je vorige brief, daterend van 3 april, schreef je: “Kijk nou naar ons, wat kunnen wij nou? We doen ons zeker zeer geleerd voor, maar je weet dat ik me afvraag hoeveel we werkelijk toe te voegen hebben?” En ja, de cynicus, of afhankelijk van je perspectief, de realist in ons zegt dan natuurlijk: inderdaad, wij voegen niets fundamenteels toe... Maar is dat ook erg? Moeten we ons daarvoor schamen? Zijn we daarmee huichelachtig, of onwaarachtig, of lui of decadent? Het antwoord is waarschijnlijk: ja en nee. Het zou misschien puurder en eerlijker zijn om met onze blote handen iets van de grond af op te bouwen. Maar aan de andere kant: dat is nu eenmaal niet hoe onze maatschappij is ingericht. Sommige mensen produceren voedsel, anderen bouwen huizen, sommige besturen het land en weer anderen houden zich bezig met kunst of wetenschap. Dat iets niet onmiddellijk zichtbaar bijdraagt, betekent niet dat het per definitie niets toevoegt (wat, omgekeerd, uiteraard niet betekent dat het dat op de lange termijn sowieso wel doet, zo realistisch ben ik dan ook wel weer). Maar dat weet jij natuurlijk ook wel.
Ik las zojuist een artikel in De Volkskrant naar aanleiding van een pas verschenen biografie over Seneca en Nero: de filosoof en de tiran. Hierin werd beschreven hoe Seneca schreef over hoe een mens idealiter zijn leven zou moeten leiden: zonder zich zand in de ogen te laten strooien door macht, aanzien en luxe. Niettemin werd de beste man persoonlijk raadgever van één van de meest beruchte tirannen uit de geschiedenis en was hij daarmee op zijn minst gedeeltelijk verantwoordelijk voor de terreur, de slachtpartijen, de verkrachtingen, de orgiën en de vervolgingen die Nero zijn volk aandeed. Tot het moment dat hij zelf het slachtoffer werd en door zijn broodheer is gedwongen een einde aan zijn leven te maken.
Ik wil maar zeggen: het is lastig te leven naar eigen je eigen standaarden, laat staan die van anderen, omdat de wereld vaak ingewikkelder, bedrieglijker en onduidelijker blijkt te zijn dan wat wij onszelf voorhouden. Mensen zijn complexe wezens, die niet zozeer anderen, maar vooral zichzelf voortdurend toe liegen, voor het lapje houden en gerust stellen, als overlevingsmechanisme: leven in de naakte waarheid en met volledige verantwoordelijkheid is ondragelijk. Mijn boodschap, mijn oproep aan mezelf en aan jou is daarmee: je moet niet zo streng zijn voor jezelf en anderen. Carpe Diem. Er komt vast een volgende brief, we zien wel waar het schip strand. Ik wacht jouw antwoord, wanneer dat ook komt, in ieder geval met spanning af.
Liefs,
Melle