Het is niet makkelijk om queer te zijn in Roemenië. Maar vooruit, het is nergens makkelijk om queer te zijn. Ze zouden een heel nieuw universum moeten creëren om tot een plek te komen waar queer zijn makkelijk is. Maar daar gaat het nu niet om.
Ik ben geboren en getogen in Nederland en schrijf nu mijn masterscriptie aan de UvA. Nederland is een fijn land, maar toch knaagde er iets. Om en nabij de helft van mij is Roemeens, en daar moest en zou ik ook gewoond hebben, zo dacht ik. En dus ben ik daarnaartoe verhuisd. Niet alleen omdat dat mijn kinderdroom was, maar ook omdat ik soms (irrationeel) bang ben dat ik het Roemeens-zijn verlies. Specifiek ben ik bang dat ik dit verlies:
Mijn oma die op ieder moment van het jaar paprika’s kan vullen aan een tafeltje met een geruit tafelkleed in een veel te kleine keuken, waarin het fornuis grenst aan de televisie en aan de slaapbank, aan de schilderijen, aan mij, aan de deur, aan de kleine boze buitenwereld. Waarin mijn lach grenst aan de geur van gevulde paprika’s die overal is en die je al uitnodigt om binnen te komen wanneer je nog buiten de poort staat. Je mag altijd naar binnen. Het is de magie van mijn oma die weet dat alles op te lossen is met die paprika’s, en het is alleen zij die dat kan. Het is de magie van thuiskomen waar je nooit thuis bent geweest, van altijd terug willen komen.
Ik wilde eens zien of dat thuisgevoel verder gaat dan gevulde paprika’s en snikhete zomervakanties, zien hoe sterk die band is.
I
Deze zomer is het vier jaar geleden dat ik naar een heel klein dorpje in het midden van Roemenië ging om te vertellen dat ik helemaal geen meisje ben. Ik reisde met mijn toenmalige lief over kronkelende bergpaden in een uit elkaar vallend busje af naar die confrontatie. Ik kwam dan misschien om het mijn oma te vertellen en ik had natuurlijk minder met de deur in huis kunnen vallen en haar eerst kunnen vertellen dat ik ook op vrouwen viel, maar ik voelde me dapper. Dat, en ik had hier maanden op geoefend met mijn therapeut. De volgende dag zou het hele dorp op de hoogte zijn. Met ‘de volgende dag’ onderschat ik de dorpsbewoners waarschijnlijk zelfs.
Maar van die schrik werd ik niet méér meisje
Precies daarom is het deze zomer vier jaar geleden dat ik voor de laatste keer dat kleine dorpje in het midden van Roemenië bezocht. Ik had de boodschap er helder gebracht: ik ben geen meisje. Helaas was die boodschap zo kraakhelder dat de schrik er goed in zat. Maar van die schrik werd ik niet méér meisje. Ik werd wel steeds meer man in mijn eigen ogen en keerde in datzelfde uit elkaar vallende busje terug; eenmaal in Duitsland gaf het daadwerkelijk de geest. Het voelde alsof ik boodschappen had gedaan, maar juist dat ene essentiële ingrediënt had laten vallen bij de kassa: mijn familie. Het had zich vluchtig weggerold onder de toonbank. Ik dacht eigenlijk dat ik decennialang niet meer terug zou komen in Roemenië, mijn moederland, terwijl ik voet zette in Nederland, mijn vaderland. Ik kan lang over die reis vertellen.
II
Ik woonde vorig jaar een tijdje in Iasi, een stad in het noorden van Roemenië, tegen Moldavië aan. Ik sliep een halfjaar lang met twee mannen op de kamer, raakte verknocht aan een vrouw, had de tijd van mijn leven, en vergat alle angst die er de weken voor mijn vertrek was geweest. Ik was zo bang geweest om terug te keren en niet omarmd te worden door dit land. Zo verschrikkelijk bang dat ik er helemaal geen rekening mee had gehouden dat me allerlei mooie dingen konden overkomen.
Mensen waren onvoorwaardelijk lief voor elkaar in een wereld die vaak het tegendeel laat zien
Op een zonovergoten dag in juni liep ik hand in hand met mijn schat, te midden van een parade met duizenden anderen die zichzelf waren en tegelijkertijd precies zoals wij, terwijl we achtervolgd werden door een handjevol schreeuwende gelovigen. Zonder borsten (zonder borsten!), met het temperament van een puberjongen, met een stem die soms nog oversloeg, donsharen op mijn bovenlip. Ik kon wel huilen van geluk en dat heb ik ook gedaan, want ik voelde me nooit zo op mijn plek als op dat moment. Wat ik daar om mij heen zag, gaf me genoeg hoop om de rest van mijn leven mee door te komen: mensen waren onvoorwaardelijk lief voor elkaar in een wereld die vaak het tegendeel laat zien. Ik heb nog dagen rondgestruind met mijn regenboogvlag – niet omdat ik bekend sta om mijn wijze besluiten. Er toeterde slechts één auto, en dat was bij een moeilijke rotonde.
In het noorden werd er altijd hardop gefluisterd als ik langsliep: was ik een meisje? Was ik een jongen? Tja, na zoveel vraagtekens had ik ze zelf op een gegeven moment ook gezet. Na een tijdje vond ik dat ook niet erg, want men had nooit kwaad in de zin, men was nieuwsgierig. Uit recent onderzoek is gebleken dat 41% van de Roemenen nog nooit van het woord ‘transgender’ heeft gehoord (38% overigens ook niet van ‘heteroseksueel’)[1]. De Nederlandse ‘wat de boer niet kent’-uitdrukking geldt daar dus net zo. En dat is prima. Daarmee keur ik niet het geweld goed, of de discriminatie, of de duizend dingen die het hier lastig maken om queer te zijn[2]. Ik wil alleen zeggen dat het tijd nodig heeft. Nederland heeft ook veel tijd nodig gehad om te zijn waar het nu is, om die transitie in te gaan, om het zo maar te zeggen. Het komt wel, de boer leert het wel kennen.
III
Vier maanden terug ben ik naar het zuiden verhuisd, naar Boekarest. Ik wil hier van alles. Ik wil de ontbrekende steun zijn voor de jeugd die het nodig heeft, ik wil mensen laten zien dat verandering goed kan zijn, ik wil een zaadje van mijn onfeilbare optimisme planten om het te zien groeien.
Hier wordt niet zo luidkeels gefluisterd als in het noorden. Ik smeer elke avond keurig twee laagjes testosteron op mijn huid en word daarmee vaker gezien voor de man die ik ben, maar ik zou liegen als ik zei dat ik me niet aanpas. Ik loop met een (ik hoop subtiel) boogje om de politie heen en kijk ze nooit aan, vermijd liever sommige straatjes die Google Maps mij aanraadt (en kom dan een beetje te laat), ik analyseer hoe mensen naar me kijken, ik overweeg ’s ochtends of mijn roze T-shirt niet te vrouwelijk is en ik haal geen capriolen uit. Tot vorig jaar wist ik niet eens dat ik deze voorzichtigheid in me had; mijn Nederlandse vrienden zouden versteld staan. Ik sta gehaast bij de zelfscan van de supermarkt omdat ik de ogen van de bewaker in mijn rug voel priemen; als ik word aangesproken heb ik een beetje paniek. Ik zou hier dolgraag met een man willen kunnen trouwen, of een vrouw, hoewel ik die dan eerst nog maar moet vinden. Dat alles, en dan toch.
Iedereen is hier, in Boekarest, wat meer bezig met zichzelf dan in Iasi: er zijn veel toeristen, deze stad heeft al van alles gezien. Waar in Nederland iedereen zo de eindeloze behoefte voelt om zich met andermans zaken te bemoeien, zij het op straat of elders, hebben mensen het hier vaak al zo druk in hun eigen hoofd dat mijn genderidentiteit daar helemaal niet meer bij past. En terecht. Ik zou willen dat iedereens hoofd zo vol zat dat mijn gender er niet meer bij paste, of misschien dat het zo’n klein stukje maar in zou nemen dat het overal bij zou kunnen passen.
IV
Eind juni mocht ik pride vieren in Boekarest: een week lang was het stadscentrum iets kleurrijker dan anders en kwam ik samen met mensen die zichzelf hadden uitgepakt. Daarmee bedoel ik: het zijn prachtige mensen, cadeautjes van mensen die zó mooi zijn dat ze het hele jaar ingepakt blijven als de stickers die je als kind op je stickervel liet zitten. Deze mensen hebben niet zo veel dagen in een jaar waarop ze zich veilig genoeg voelen om te laten zien hoe mooi ze zijn. Ze zitten het merendeel van een jaar keurig ingepakt, zoals andere mensen hebben bedacht dat dat moet. Niet allemaal, dat spreekt voor zich: ook in Roemenië zijn er activistische queers, luide queers, koppige queers, uitgepakte queers die zich nooit meer in laten pakken, queers die allang van hun stickervellen zijn afgeweken.
Het was een goede dag voor mij
En toch is dat waarom ik hier wil zeggen dat ik spreek namens niemand, hooguit mezelf. Ik wil niet generaliseren en ik wil al helemaal niet beweren dat mijn ervaring dé ervaring is, want dat is niet zo. Op 29 juni heb ík pride in rust mogen vieren: ik heb samen met duizenden anderen gelopen door het stadscentrum, ik heb gezongen, ik heb gepraat en ik heb geluisterd. Het was een goede dag voor mij. Toen ik rond het avondeten aanstalten maakte om naar huis te gaan en daarbij het park verliet, vroeg een politieman mij, vriendelijk doch dwingend, om mijn pridevlaggetje (ter grootte van mijn hand) weg te stoppen. Voor mijn eigen veiligheid. Die rust die ik ervaren had was een keurige schijnvertoning binnen de hekken van het park en dat zag ik de uren erna terug op social media: (politie)geweld, bedreigingen en andere incidenten waren volop aanwezig, maar niet in het nieuws terug te vinden. Wel te vinden was: de ‘mars voor normaliteit’ die plaatsvond diezelfde dag. Een evenement dat goedkeuring heeft gekregen om plaats te vinden, als tegenreactie op de Pride March die wij liepen. De mensen die er liepen hielden homofobe bordjes omhoog met teksten die ik hier niet zal herhalen, maar wat ik wel wil herhalen: dit evenement droeg goedkeuring van hogerop. Goedkeuring die zich tekende als blauwe plekken, grove woorden en wonden die dieper gaan dan dat. Niet op mij, maar wel op mensen van wie het verhaal nog verteld moet worden.
V
Als ik in Roemenië was geboren, had ik nooit kunnen worden wie ik nu ben. Dat privilege is enerzijds haast tastbaar en anderzijds schijn, want ik heb er in Nederland ook een aardige strijd voor moeten leveren. Maar ik ben er, en dat privilege is er. Als ik hier geboren was, had ik nu onder een andere naam geleefd, met borsten en mistroostigheid op de koop toe. Misschien had ik nog helemaal niet geweten dat die weemoedigheid een naam had. Hoewel het in Roemenië voor mij veiliger kan voelen om een trans man te zijn dan in Nederland, zeker nu ik word herkend als man, moet je wel eerst de ruimte hebben gehad om te beseffen dát je er eentje bent.
Daarnaast: familie is hier veel meer een intrinsiek onderdeel van je dan in Nederland, en ik heb geluk gehad met twee ouders die zich er, na de ergste schrik, bij hebben neergelegd. Het is een tantaluskwelling om te weten dat alles wat er tussen jou en jezelf in staat, de wet is en een conservatieve familie. Zeker als die wet nog zo onvermurwbaar is als de Roemeense, en zo diep zit geworteld in de harten van mensen die je graag ziet.
Er zijn ook dagen waarop ik niet zo zeker weet of ik man genoeg ben in de ogen van voorbijgangers, en dat zijn de dagen waarop ik extra voorzichtig ben. Wat is er gevaarlijker dan een genderqueer persoon te zijn in de avond? Een vrouw te zijn in de avond. Ik denk dat ik me in nagenoeg elk land veiliger zou voelen in het lichaam dat ik nu heb dan in het lichaam dat ik ooit had. En dat zegt meer over hoe ik me toen voelde dan over nu.
VI
Nederland en Roemenië zijn met elkaar te vergelijken als appels met peren. Het wordt heel graag gedaan, maar het is dan ook heel makkelijk om iets weg te zetten of af te kraken als je het niet ervaren hebt. Ik schrijf dit dus ook niet ter vergelijking. Als ik dat wel deed, zou Nederland er namelijk helemaal niet zo goed van afkomen. Ik bedoel maar, in Roemenië word ik niet uitgescholden voor kankerhomo door volwassenen op de kinderboerderij, of door tieners op de fiets.
Waar ben ik dan wél voor gemaakt?
Ik zeg weleens, vaker dan ik misschien wil toegeven: ‘Ik ben hier niet voor gemaakt’. Bij moeilijke dingen, zoals de universiteit, bechamelsaus maken of nieuwe sociale situaties. Maar waar ben ik dan wél voor gemaakt? Ben ik gemaakt om uitgescholden te worden wanneer ik hand in hand loop met mijn lief? Ben ik gemaakt om ‘s zomers ‘een foutje van de natuur’ genoemd te worden als mijn littekens de waterspiegel raken? Ben ik gemaakt om te horen dat niemand nog van me zal houden als ik mezelf word? Ben ik daar nou écht voor gemaakt? Het antwoord is gelukkig en natuurlijk: nee. Ik ben gemaakt om gelukkig te zijn en tegelijkertijd andere mensen gelukkig te maken. En ja, ik ben ook gemaakt om bang te zijn, en boos, en moe, en teleurgesteld en ook teleurstellend, en verdrietig en achterdochtig en beschaamd en al die dingen. Maar niet om wie ik ben. Nooit om wie ik ben.
Laat mij dus maar doen waarvoor ik gemaakt ben. En laat mij dat hier doen, in dit land, in Roemenië, waarvan iedereen me had gezegd dat het niet lief voor mij zou zijn. Het gaat er nu alleen om dat wij elkaar een beetje beter maken. Dan volgt de rest hopelijk vanzelf.
[1] Deze cijfers zijn onder andere afkomstig van het FRA (European Union Agency for Fundamental Rights) en worden ondersteund door meerdere wetenschappelijke onderzoeken.
[2] Uit een onderzoek in 2020 blijkt dat 15% van de ondervraagde LHBTI’ers geweld had ondervonden als gevolg van hun geaardheid of genderidentiteit, en dat 43% in de vijf jaar voorafgaand aan het onderzoek weleens geïntimideerd was.
Dani Bouwman 2000, hij/hem) heeft taal en mensen lief, en eigenlijk alles wat zacht kan zijn. Hij mag zichzelf neerlandicus noemen en hoopt over een tijdje ook een uitgever te mogen heten, maar omringt zich tot die tijd met zo veel mogelijk boeken. Hij schrijft over queer zijn, vrolijk blijven en alle vormen die een identiteit aan kan nemen.
Marit Breuker (2001) is een illustrator uit Den Haag. Ze maakt zowel digitaal als analoog werk, waar vaak karakters en beweging centraal staan.