Van snuisterende egels en afgedankte huiskonijnen tot oesterduikers en incestueuze geliefden: het leven in het park gaat – anders dan je misschien zou verwachten – niet altijd over rozen. Wiard van der Kooij geeft drie korte impressies.
I
Zigzaggend door drassig gras speurde Albino Egel naar duizendpoten en pissebedden, als een op hol geslagen cursor, gevangen in een zwart bureaublad.
’s Nachts snuisterde hij, bij dageraad viel het egeltje doodop in slaap en droomde van een vrouwtje. Geen wacke bitch, maar een lieve vrouwtjesegel, die hem accepteerde zoals hij was. Rep in het bijzijn van een melanine-arm egeltje van white privilege en het diertje lacht je vierkant uit. Wormen, krekels en zelfs hun larven zagen de paria van het park meestal van meters ver aankomen.
Albino Egel voelde ondergrondse beweging en volgde zijn potentiële prooi zo stil als hij kon, maar zijn concentratie werd verstoord door een schrille hulpkreet uit een hoop gesnoeide takken. Een huiskonijn, afgedankt en rillend van de kou, kroop tevoorschijn. Albino Egel beet op zijn lip en keek het konijn even aan. Een traan, weldra door de parkbodem opgeslurpt, druppelde uit zijn felrode egeloogje. En Albino Egel nam de benen. Overmorgen ben je dood, konijn, wist de egel uit ervaring. Vroeger was zo’n verstoten konijn zijn enige vriend en vandaag had hij nog niets gegeten.
II
Valerie verscheen, vederlicht, fladderend als een vlinder. Haar witte jurk en haar gitzwarte haren bounceten begeerlijk. De mand die ze droeg zat tjokvol druiven, broden, kazen en een Château de Tumeur. Toen ze het gras bereikte, schopte ze haar schoeisel sierlijk weg. Ze danste langs de rivier op me toe. ‘Kus me,’ zei ze en ze keek me indringend aan. Ik verroerde geen vin. ‘Kus me dan toch, lief,’ herhaalde ze smachtend terwijl ze ijverig haar picknickkleed spreidde. Ik wendde me af, zwijgend, zuchtend. Een minuut verstreek, haar donkere ogen priemden in mijn rug. Toen reikte ze voorzichtig naar mijn gezicht. Teder omvouwde haar hand mijn kin en draaide hem richting de hare. Haar bordeauxrode lippen waren amper een kurk van mijn mond verwijderd – ik rukte me bruusk los. ‘Hé, kaolo-trut, je bent godverdomme mijn tweelingzuster!’ schreeuwde ik en ik verborg mijn gezicht in haar kleed. Valerie giechelde. ‘Jij bent echt een mongooltje, schat,’ zei ze terwijl ze inschonk. Ik durfde het niet uit te spreken, maar beloofde haar in mijzelf eeuwige trouw. Misschien is prille liefde als een jonge wijn, dacht ik. Misschien moet je eerst karafferen.
III
Zondagavond was het vredig in het park. Het was volkomen windstil, niemand had zin om te bootcampen en ook de moslimextremisten, die gewoonlijk konijnen onthoofden – en dat nog wel op de dag van de Heer – lieten hun training schieten omdat ze de dag ervoor eindelijk eens in hechtenis waren genomen. Er klonk rond elf uur alleen ‘flip flop flip flap’, want Nigel liep, gehuld in duikuitrusting, in een rechte lijn op de vijver af. Toen hij deze tot een meter genaderd was, zette hij zijn duiklamp aan en sprong hij met een plons in het water. Nigel bleef twee uur onder, hees zichzelf weer op de kant en holde, zo goed en kwaad als dat in zo’n duikpak gaat, het park uit. Even later drukte Nigel op de bel van zijn ex-vriendin Sofie. Zij schoof haar gordijn een stukje opzij en zag Nigel in zijn duikpak. Sofie herinnerde zich hoe ze haar voormalige vriend, een halfjaar geleden, in het park had gedumpt. ‘Als je een oester uit deze vijver vist, dan wil ik je wel terug!’ had ze de wenende Nigel spottend toegebeten. Sofie keek in de spiegel, trok haar wenkbrauw op, besloot dat ze de boel wel vermakelijk vond en opende haar raam.
‘Ha Nigel, wat moet jij nou?’
‘Sofie, Sofie’ antwoordde Nigel blij, ‘ik heb een oester opgedoken!’
‘Kom maar boven Nigel, dan mag je me nog eenmaal neuken,’ zuchtte Sofie.
‘Maar terug neem ik je nooit.’