Sjors wordt uitgeroepen tot voorlezer van het dorp. Op het schoolplein moet hij zijn voorleeskunsten laten zien in het bijzijn van zijn hele jaar. Maar kán Sjors eigenlijk wel lezen?
Mijn eerste vermoeden omtrent het heimelijke analfabetisme van Sjors ontstond afgelopen zomer. Net als in de voorafgaande zomers verzamelde onze vriendengroep zich op een kalme plek in het bos om daar te gaan lezen. Aanvankelijk dacht ik dat Sjors die ochtend wat dromerig was. Hij was altijd al zwijgzaam en had daarbij de gewoonte om in de loop van een gesprek steeds korter te antwoorden. Maar die dag zag ik dat hij zijn ogen maar met moeite op zijn boek kon houden. Steeds nadat hij een korte tijd had gelezen – of wat daarvoor moest doorgaan – dwaalde zijn blik af tot boven de pagina, voorbij het boek, in de richting van de door bomen omringde stapels brandhout. Deze afwezigheid was ons al eerder opgevallen, maar was nooit reden voor argwaan geweest. Nu is het me duidelijk dat hij op deze momenten even kon ontsnappen aan zijn doen-alsof, en de veinzende blik op zijn boek vervangen door een eerlijke blik op de dingen in de wereld. Maar toen vond ik zijn gedrag slechts opvallend. Ik vermoedde iets, maar niet dát, want hoe kun je iemand werkelijk verdenken van analfabetisme?
Het is inmiddels een maand geleden dat we van Sjors’ onvermogen tot lezen te weten kwamen. Onze dorpsonderwijzeres, altijd in de weer met het organiseren van evenementen, had een voorleeswedstrijd opgezet waarbij de winnaar uitsluitend werd geselecteerd op grond van zijn of haar stem. Met dit criterium stond het zo goed als vast dat Sjors tot winnaar zou worden verkozen. Sjors had namelijk, vroeger dan iedereen, een bariton zonder weerga ontwikkeld. Hoewel hij zijn adolescentie nog niet ontgroeid was, sprak hij met de zwaarte van een volwassen man. Het was dus onvermijdelijk dat de lerares Sjors zou aanwijzen als degene die het best kon voorlezen. Achteraf heeft het er de schijn van dat de hele wedstrijd een excuus was om een al lang bestaand vermoeden van analfabetisme te ontkrachten dan wel te bevestigen. Zelf heb ik mijn twijfels bij deze opvatting. Onze lerares is te wispelturig om tot zo’n samenzweerderigheid in staat te zijn. Hoe het ook zij, Sjors werd, ondanks protest en zonder ooit iets te hebben voorgelezen, aangewezen als beste voorlezer van het dorp. Als kers op de taart moest hij, in het bijzijn van ons hele jaar, aan het begin van de winter een fragment uit Nooit meer slapen voorlezen. Er zat een week tussen het moment dat hij won en zijn optreden en vreemd genoeg heeft hij in die tijd niets ondernomen om zich aan zijn noodlot te ontrekken. Hij moet hebben begrepen wat eraan kwam, maar deed niets – zelfs niet op de dag zelf – om zijn ontmaskering te voorkomen. Misschien hoopte hij op een wonder.
Toen de dag eenmaal daar was, werd er vroeg in de ochtend bij me aangebeld. Het was nog donker. Ik wist dat het Sjors was, omdat hij in de afgelopen week bijna niet van mijn zijde was geweken. Ik kan niet zeggen dat ik met deze plotselinge aandacht erg begaan was, maar het stond me ook niet tegen. Ik beschouwde Sjors als iemand die te eenzelvig was om mee bevriend te zijn, maar ook niet als zomaar iemand: we brachten samen veel tijd door. Zoals op alle andere dagen van die week, kwam hij me vragen of we gezamenlijk naar school konden lopen. Die dag was hij niet bijzonder nerveus, hoogstens wat stiller. Zoals gezegd was hij van nature al weinig spraakzaam, maar in de loop van die week was hij steeds zwijgzamer geworden. Achteraf realiseer ik me dat hij die week meer dan ooit gebukt moet zijn gegaan onder zijn heimelijke analfabetisme. Hij moet tot het besef zijn gekomen dat hij niet alleen van ons verschilde, maar dat dat verschil hem ergens van ons scheidde.
Het verloop van die dag staat me nog goed bij. Het voorlezen zou plaatsvinden om twaalf uur ’s middags, het lichtste punt van de donkerste dag. Voor de gelegenheid waren er een podium en microfoon op het schoolplein neergezet. Ons hele jaar stond te wachten tot Sjors ons zou komen voorlezen. Hoewel de meesten zich verveelden – ze beschouwden dit gebeuren als de zoveelste absurditeit ontsprongen aan de fantasie van onze lerares – ontging denk ik niemand de spanning die Sjors voelde toen hij het schoolplein betrad. Zijn onrustige, om niet te zeggen geprikkelde houding hadden we nooit eerder gezien. Met kleine pasjes verplaatste hij zich naar het podium. Eenmaal daar pakte hij het boek en maakte hij zonder verder iets te zeggen aanstalten om voor te lezen. Op dat moment wist ik het echt zeker: Sjors kon niet lezen. Hij bloosde. Heen en weer wiegend zocht hij naar een manier om de letters tot hem te laten spreken maar vergeefs, voor hem waren woorden niet meer dan inktvlekken. Zijn geest reikte niet verder dan wat hij direct voor zich zag: de naakte vormen van letters, woorden en leestekens. Wat er ook achter de woorden ligt, voor hem was het ontoegankelijk. Na ongeveer een minuut op het podium te hebben gestaan, sloeg hij het boek dicht en rende hij het schoolplein af.
Velen hebben zich achteraf afgevraagd waarom Sjors niet gewoon een ander verhaal verzon. Doet het er immers echt toe welk verhaal ons wordt verteld? Sommigen beweren dat het hem simpelweg aan verbeeldingskracht moet hebben ontbroken. Dat zijn fantasie van een dusdanig erbarmelijk niveau was dat hij niet in staat was om bij letters een verhaal voor te stellen. Anderen stellen dat Sjors te dom was, en het hem gewoon niet was gegeven om ooit te hebben leren lezen. Zelf heeft hij nooit iets over zijn analfabetisme gezegd. Als het onderwerp ter sprake komt valt hij stil, en blijft dat – voor zover mogelijk – voor de rest van de dag. Misschien schaamt hij zich voor het dubbelleven dat hij zo lang heeft geleid. Toch is er sinds de ontdekking van zijn analfabetisme weinig veranderd, eerder is alles bij het oude gebleven. Deze zomer gaat Sjors zelfs weer mee lezen. Hij ligt dan languit op zijn rug, afwisselend te staren naar een gesloten boek en de lucht, en iedere keer is het alsof er een andere Sjors ligt.
Kasper Bockweg (1989) vertoeft in Amsterdam en houdt zich bezig met alles wat de verveling verdrijft.