In het Cadavre staren schrijvers nooit naar een leeg vel papier. Ze gebruiken de laatste zin van hun voorganger als begin voor iets nieuws. Zo spelen ze een woordspelletje dat al jaren geliefd is bij verveelde kinderen en Parijse surrealisten.
Vandaag schrijft Annemieke Dannenberg verder met de famous last words van Nikki Dekker.
Daar buiten was het gewoon een gebouw. Een gebouw tussen de anderen, een winkel met neonletters en een dunne etalagepop. En binnen, daar werkten wij. Supervisor Sona, eerste verkoopmedewerkster Babette en ik.
Met de 4,50 die ik per uur verdiende zou ik ammenooitniet een jurk uit deze winkel kunnen betalen, toch mocht ik ze elke dag dat ik werkte dragen.
Hannah, mijn zus, zei dat ik ‘aan’ of ‘uit’ kon staan en dat ik eigenlijk altijd ‘uit’ stond behalve als ik orgastisch was. We wisten niet wat dat precies betekende en filternet liet ons het woord niet zoeken. Ik moest het vragen aan vader.
“Laat me met rust, ik eet broccoli,” was het enige wat hij zei.
In de winkel had elke jurk een naam. De Diana was zwart-wit met een kapje over de schouders. De Laura had polkadots. Er hoorde ook colberts bij en bloemen voor in het haar. Die noemden we gewoon ‘de extra’s’. Om klanten te verleiden, droegen wij de collectie zelf. ’s Ochtends pakte je iets uit het rek en aan het einde van de dag hing je het weer terug.
Ik droeg nu al vier dagen de Kelsey, een rode fluwelen jurk die lekker strak zat. In de winkel voelde ik me Rose en verruilde ik mijn vlechten voor losse krullen.
“Rooze-merrie!” Sona tetterde in het oortje van mijn walkietalkie. Ze had de gewoonte mijn naam te verengelsen. Sona was Armeens en deed onaardig tegen Turkse klanten. Wel was ze christelijk. Ik ook, maar toch werden we geen vriendinnen.
“Rooze-merrie, kijk naar me!” Ik stond voorin de winkel en draaide mijn hoofd richting de paskamers achterin. Sona wees naar de jurk in haar hand. De Kelsey.
“Ga hem halen boven, maat 36.”
“Die laatste heb ík aan.”
Sona haalde haar schouders op en gaf een knikje richting het magazijn. Traag liep ik erheen om mezelf uit te kleden. Babette zat in het magazijn lasagne te eten uit een aluminiumschaal.
“Zorg dat je Kelsey koud krijgt,” zei ze met volle mond. “Je stinkt.” Haar walkie talkie lag op tafel.
In mijn ondergoed wapperde ik de jurk voor de ventilator.
“Heb je hem al gevonden?” Sona’s stem kraakte. Ze praatte ondertussen door met de klant. Dat het altijd even zoeken is. Dat de jurk zo lekker ademt. Ik spoot er eucalyptus-luchtverfrisser op.
“Ze ligt klaar,” zei ik door de walkie talkie zonder Babette aan te kijken. Ik pakte Betsy, die wilde nooit iemand. Uit het toilet trok ik vellen wc-papier en propte ze onder mijn oksels. Ik probeerde ‘aan’ te gaan staan.
De klant draaide voor de spiegel in de Kelsey. Ze zette haar armen in haar zij en draaide een rondje. Vertwijfeld snoof ze de geur op van haar net gemaakte cirkelbeweging.
“Misschien heeft een klant voor u flink gezweet. Even wassen en het is er zó uit,” zei Sona precies toen ik de winkelvloer opliep.
De klant en ik keken elkaar aan, ik sloeg mijn ogen neer. Sona trok aan de sliert wc-papier die boven de kraag van de Betsy tevoorschijn kwam.
“Kan ik hem vast mee naar de kassa meenemen?” vroeg ik.
Over drie weken borduurt singer-songwriter Vic Willems verder op Annemieke's laatste zin.
Annemieke Dannenberg (1993) schrijft gedichten en verhalen, maakt beleveniskunst en leest tarotkaarten. Ze studeerde Creative Writing en religiewetenschappen. Met haar kunst verkent ze het landschap tussen absurditeit en moderne zingeving, magie en ontgoocheling. Annemieke is lid van kunstcollectief ROEM in Leiden.
Jente Hoogeveen is student Liberal Arts & Sciences, de rest van de tijd maakt ze beeldend werk en schrijft korte verhalen.