Een van de terugkerende gebeurtenissen waar ik me als kind erg op kon verheugen, was als mijn moeder een cake ging bakken. Meestal ging de gebeurtenis gepaard met een loom gevoel op een regenachtige weekenddag, de eettafel die bezaaid was met ingrediënten en het proeven van het eerste, nog hete en slappe plakje cake. Maar boven al die zaken ging het me eigenlijk om één specifiek moment. Ik wachtte gespannen af totdat mijn moeder klaar was met roeren, de pan leeg schraapte en aan mij gaf. Dan kon het beginnen: het uitlikken van de pan. Dat was het hoogtepunt van de dag.
Twintig jaar later is de liefde voor beslag gebleven en heb ik de nodige levenservaring opgedaan. Daardoor ben ik nu al een tijdlang in staat zelf regelmatig cakes te bakken. Alleen loop ik keer op keer tegen een probleem op: als je het beslag hebt gemaakt, hoeveel laat je dan in de cakevorm glijden en hoeveel laat je 'per ongeluk' in de beslagkom zitten?
Te veel beslag overhouden is immers geen optie. Dan is het geen extraatje meer, geen restje. Je likt de pan niet meer schoon, je eet een heel nagerecht op. Vla. Te weinig beslag is ook niet goed, natuurlijk. Ik moet, met een beetje inspanning, toch zeker nog een paar halve lepels beslag uit de kom kunnen halen. (De absolute aartsvijand daarvan is overigens de pannenlikker. Al dat overgebleven beslag! Zomaar weg geschraapt uit de beslagkom en in de cakevorm gedaan! Wat zonde!)
Een middenweg was niet te vinden; het begrip ‘precies genoeg’ bestond sinds ik zelf bakte niet meer. Iets wat weinig te maken had met de werkelijke hoeveelheid, maar met het feit dat ik nu zelf invloed op het bakproces had. Oneindig genot leek me als kind geweldig. Maar later leer je dat genot vanaf een bepaalde grens altijd in ellende verandert. Er was nu alleen niemand meer die bepaalde waar die grens lag, leek het, tot voor kort.
Het was op een zaterdag, 's avonds laat toen ik thuis kwam. Bij het openen van de deur kwam de geur van brownie in de oven me tegemoet. Ik hing rustig mijn jas op, pakte mijn tas uit, tot ik het besefte: mijn huisgenoten hadden een cake gemaakt, zónder mij. Ik gooide m’n tas op de grond en draafde naar de keuken. ‘He,’ riep ik, ‘he! Stop!’ Mijn huisgenoten keken verbaasd op. ‘Hebben jullie de beslagkom al afgewassen?’ Met een niet begrijpende blik antwoordden ze: ‘Nee hoor, die ligt hier nog, hoezo?’
Ze gaven de beslagkom aan mij, met lepel en ongebruikte pannenlikker. Ik nestelde me op de bank, de eettafel was nog bedekt met de overgebleven ingrediënten en buiten regende het. Het browniebeslag was verrukkelijk. En het was precies genoeg.