Aan de eettafel in mijn ouderlijk huis vertelt mijn moeder terloops dat ze zich heeft opgegeven voor een workshop prepareren. Het duurt even voor ik begrijp waar ze het over heeft: het opensnijden, villen, opvullen en dichtnaaien van een overleden dier. Ik ben bekend met haar liefde voor opgezette dieren. Op Franse vide greniers zochten we vroeger al fanatiek naar opgezette eekhoorntjes, vogels en konijnen. Ik vond ze luguber, want ik vond de dood een groot, eng lot dat ik vooral moest zien te mijden. De dieren kregen hun plaats op de wc en in de woonkamer, en ik leerde ze ondanks hun levenloosheid waarderen. Tegenwoordig prijken de Franse vondsten verstoft en vol ongedierte in de vensterbank van mijn ouders. En nu heeft mijn moeder dus op ‘de Google’ succesvol gezocht naar een workshop dieren opzetten. Over drie weken gaat het gebeuren. Ze moet nog wel even kiezen of ze een mol, een kuiken of een eendje wil doen.
Als overtuigd vegetariër walg ik in eerste instantie van het idee, maar al snel begint het prepareerplan van mijn moeder een eigen leven te leiden in mijn hoofd. Ik bel haar op met de vraag of ze het leuk vindt als ik meedoe met de workshop. ‘Ja natuurlijk!’ antwoordt ze. ‘Wat zullen we doen? Een eendje?’
Drie weken later fietsen we op een zaterdagochtend naar het buurtcentrum. In een kleurloos zaaltje staan tafels tegen elkaar geschoven. Tien dode diertjes liggen klaar voor de deelnemers: zes mollen en vier eendjes. Als ik na de instructie met mijn latex handschoentjes aan het gele dons opzijschuif en mijn scalpel in het zachte vlees zet, overvalt me even een soort walging. Dit is een dier. Een dood dier. En ik ga het villen.
Ja, er komt bloed bij kijken. Ingewanden. Een geur die ik nog niet kende. Ik hoor botjes breken en leer al snel dat ieder dier vanbinnen net iets anders is. Mijn pekingeendje is zo jong gestorven dat hij nog een eidooier in zijn buik heeft zitten. Als ik die per ongeluk kapotsnijd, komt alles onder het eigeel te zitten en wordt het verwijderen van de ingewanden nog ingewikkelder en chaotischer dan het al was. Maar na een half uur ben ik totaal vergeten dat ik een dood dier ontleed. In opperste concentratie ben ik met een heel precies werkje bezig. De oogjes moeten eruit, de leeggehaalde schedel wordt vol klei gespoten en met houtwol en touw vul ik de huid op, om de boel met flosdraad weer dicht te naaien (zie je niks van!). Alleen de tong was ik vergeten. Die heb ik er achteraf met een pincet nog even uit gepulkt.
De geur bleef nog twee dagen in mijn neus hangen en ik vond het vlees in de supermarkt nog afstotelijker dan voorheen, maar ik had ook het gevoel dat ik iets totaal nieuws had geleerd. Bovendien had ik een mooi, weliswaar dood, diertje leren kennen. Ik was, op een veilige manier, even heel dichtbij de dood geweest en ik had gek genoeg het gevoel dat ik iets tot leven had gewekt. De dood bestuderen, uit elkaar halen en een nieuwe plek geven, is normaal niet voor ons weggelegd. En juist daarom is het zo ontzettend de moeite waard.
Al snel bleek iedere deelnemer zijn of haar geprepareerde dier uit zichzelf een naam te hebben gegeven. Mijn eendje heet Mark. Mark staat nu op mijn kast, naast Freddie, de mol die ik een paar weken later prepareerde. Ze vormen een prachtig stel. Waarschijnlijk staan ook zij over twintig jaar verstoft en vol ongedierte nog in mijn vensterbank.
Beeld: Eva van den Boogaard
Het bovenstaande gelezen en getroffen door inspiratie? Altijd al op Hard//hoofd willen publiceren? Stuur je tip op naar lotte@hardhoofd.com!