Asset 14

Het voetbalpleintje

Kort verhaal: Het voetbalpleintje

Nieuwe vriendschappen sluiten betekent nieuwe plekken ontdekken. Of in dit geval, terug naar plekken die je al zo'n twee jaar probeert te vermijden. Auteur Luuk Hijne wil in dit eerste deel van een coming of age-drieluik een balletje met je trappen.

Terwijl de contouren van het voetbalpleintje op een zinderende nazomeravond naderden, hield ik mijn adem in. Naast mij liep een boomlange, eigenaardige jongen die atletisch naar mijn huis was komen sprinten en waar ik tot dan toe maar een paar woorden mee had gewisseld. Hij stuiterde zijn voetbal argeloos op de straat, en elke stuiter, waarvan het geluid door de huizen werd weerkaatst, deed me ineenkrimpen, terwijl ik ingespannen luisterde of er niemand op het pleintje was. Twee jaar lang had ik die plek en alles eromheen vermeden.

Het voetbalpleintje, grenzend aan een sporthal en een basketbalveld, bezat nog een restje van de benauwde middaglucht, die aan verhit rubber deed denken. De stoeptegels waren, net als de lucht, nog warm, en stoffig van het zand. Achter beide geel stalen doeltjes stond een torenhoog zwart hek, dat moest voorkomen dat de bal in het struikenbos of de sloot terechtkwam.

We testten onze voetballen uit met een paar schoten. We kozen voor zijn WK-bal, die harder en zwaarder was dan de mijne. Die had slijtgaten waardoor hij zweefde, zei hij.

‘Doelen?’

‘Prima,’ zei hij, ‘daarom heb ik mijn handschoenen ook meegenomen.’

‘Neem jij het achterste doel?’ vroeg ik. ‘Dan neem ik deze.’

Terwijl ik mijn bal op twee armlengtes naast me achter in het doel legde, keek ik opzij. Mijn plek bood perfect zicht op de donkere entree naast de sporthal. Er was daar niemand te zien. Er liep een rilling over mijn rug. Wat deed ik hier?

Hendrik, zo heette mijn tegenstander. Zijn uiterlijk was bedrieglijk, viel me opeens op. Grofweg gaven zijn donkerblonde gelkapsel, de zelfverzekerde kuiltjes in zijn wangen de indruk dat ik met de perfecte populaire kandidaat-vriend te maken had. De uiterlijke kenmerken die dat tegenspraken – magere kaaklijn, te kort vest voor zijn te lange knokige polsen, grimasachtige lach – lagen in de periferie. Ooit hadden we samen op het veldje achter mijn huis gevoetbald. Hij had een serene, betweterige hooghartigheid uitgestraald toen hij van me had gewonnen. We hadden elkaar daarna nooit meer gezien. Tot die ochtend, een halve dag geleden.

De gezichten combineerden nieuwe melanges van oude bekende trekken, als gelouterde recepten die door elkaar waren gegooid

Het was de ochtend van de brugklasintroductie. Ik had besluiteloos voor het koelblauwe lokaal vol vreemden gestaan. Op de een of andere manier had ik een kant-en-klare klas vol vrienden verwacht. Het idee dat deze wildvreemden mijn nieuwe klasgenoten waren had daarentegen iets choquerends. De gezichten combineerden nieuwe melanges van oude bekende trekken, als gelouterde recepten die door elkaar waren gegooid – alsof ik een bekende van de achterkant meende te herkennen, en die tot mijn schok een ander gezicht had. Vanaf dat moment wist ik dat ik het uiterste uit mezelf moest halen om een positie in de klas te kunnen verwerven. Het was in die setting dat ik Hendrik op de achterste rij zag, en waar, na een kort ophalen van de herinnering van dat ene korte voetbalpotje, ik overstag ging om die avond terug te gaan naar de plek waarvan ik ooit had besloten er voor geen goud terug te keren.

We begonnen met schieten. Voor een lange tijdspanne vergat ik mijn noodzaak alert te zijn. Er was slechts de met Hendrik gedeelde woordeloze cadantische trance van het over en weer schieten met de bal. Maar terwijl we de eerste schoten losten, schurkte de zon zich naast het voetbalpleintje langzaam maar zeker achter de bomen, tegen de horizon aan. De lucht was rozenkwarts. Normaal prachtig, nu een voorbode voor het verdwijnen ervan.

Hendrik bleek beter te zijn dan ik. Hij was met zijn tentakelarmen bijna onmogelijk te passeren. De stand liep op in zijn voordeel. In de drang om te winnen schoot ik steeds roekelozer. Hij gaf geen krimp.

De enige lantaarnpaal op het sporthalterrein knipperde aan. Hendrik pakte de bal van de grond.

‘Ik moet zo maar weer eens naar huis,’ zei hij.

Achteraf had ik dat met beide handen moeten aangrijpen. Maar ik zei: ‘Eh... tot de negen maar doen en daarna stoppen?’

‘Goed.’

En zo kwam het moment daar. Ik legde precies op de middenlijn aan, haalde adem en schoot. In het schot zat al mijn bewijsdrang, al mijn onzekerheid voor de brugklas, al mijn furie voor een tot mislukking uitlopende revanche. De bal vloog richting de uiterste bovenhoek, en raakte de kruising. Even was ik bang dat de bal door de stalen punt uit elkaar zou spatten. In plaats daarvan gebeurde er iets ergers. De bal vloog over het zwarte hoge hek, naar het struikenbos, de duisternis in. Een bonk klonk, daarna geritsel. Toen was het stil.

Geschrokken keek ik naar Hendrik. Daarna renden we naar de struikgrens, en bukten. Een tijd lang zeiden we niets, en tuurden we tussen de bosjes door, voor zover dat in de schemering nog kon. Ondertussen was het alsof er een krachtveld op mijn rug rustte, van de onbewaakte uithoek van de sporthal.

De bal vloog over het zwarte hoge hek, naar het struikenbos, de duisternis in. Een bonk klonk, daarna geritsel. Toen was het stil.

‘Zie jij ’m?’ vroeg ik.

‘Nee, nergens.’

Als blindemannen begonnen we door de scherpe, dichtopeengepakte takken te sjokken, langs de bemoste bomen en het zilverachtige schijnsel van de sloot.

‘Dit is vreemd’, zei ik. ‘Hij moet hier toch liggen. Het lijkt wel alsof-ie gewoon verdwenen is.’

We zochten verder.

Na een poosje wierp ik een blik achter me. Het was donker geworden. De hoek naast de sporthal was vanaf hier niet meer te zien. De spookachtig oranje gloeiende lantaarnpaal langs het plein gaf akelig weinig licht. Mijn bal lag nog altijd in de hoek van het doeltje, net als mijn handschoenen. Ik slikte.

‘Hendrik...’

‘Ja?’

‘Misschien is het beter als we morgen verder zoeken.’

‘Ja doei, als het jouw bal was, waren we ook blijven doorzoeken. Je gaat niet weg hoor.’

‘Nee, nee, tuurlijk niet, daarom wil ik ook overleggen. Maar we vinden ’m toch niet.’

‘Onzin. Hij moet hier drie meter van ons vandaan liggen, hoogstens.’

Toch werd ons gesjok door de bosjes met het moment minder daadkrachtig. Zou hier iemand net stiekem geweest zijn? Iemand die ik van vroeger kende? Mijn hart klopte snel. Het plein was nog altijd leeg en doodstil.

‘Hendrik,’ fluisterde ik, ‘er gebeurt echt niets met je bal. We zoeken morgen verder. Morgenochtend desnoods, voor school.’

Er klonk geen antwoord.

‘Ik ga zelf wel alleen anders. Of ik koop een nieuwe. Een nog betere dan je WK-bal.’

Het bleef stil.

‘Hendrik?’

Ik spitste mijn oren.

‘Ah,’ klonk het plotseling. ‘Hier is-ie!’

Ik hoorde hem door de struiken heen naderen. Hij toonde zijn witte bal.

‘Zie je wel,’ zei Hendrik, ‘hij kon nooit ver weg zijn. Nou, laten...’

Plotseling stopte hij met praten. Hij bleef doodstil staan.

‘Wat was dat?’ fluisterde hij.

Daar was het.

Luid gelach in de verte. Wolvengejank. Overmoedig gelach.

Het geluid van vroeger.

‘Hendrik,’ siste ik, ‘we moeten weg, nu.’

Hij volgde direct op wat ik zei. We maakten aanstalten de andere kant van de straat op te sprinten, tot er een schok door me heen ging.

‘Mijn spullen,’ zei ik.

Hendrik, die alles al bij zich had en zo naar huis kon sprinten, stopte en keek om.

‘Mijn spullen,’ siste ik.

Net voordat we mijn doeltje bereikten, zag ik ze dertig meter van ons vandaan. Ze waren met z’n zessen.

‘Daar is Luuk, pak ’m,’ schreeuwde de voorste.

De jongens begonnen te rennen. Adrenaline spoot door mijn lichaam.

Hendrik, die net wat sneller was, griste mijn bal en handschoenen mee, en samen zetten we het op een sprinten, dwars door de struiken, over de weg, door het voetgangersstraatje waar het een paar uur geleden nog vredig warm en licht was geweest.

Kletterende schoenen achter ons. Weer agressieve stemmen.

In het flatportiek, als de rode deur in het slot zou zijn gevallen, zouden we veilig zijn. Die was nu nog tweehonderd meter van ons verwijderd. We renden voor ons leven, maar ik wist dat zij sneller waren, sterker, agressiever.

‘Blijf staan!’ klonk het achter ons.

We bereikten onze straat. Zonder te kijken sprintten we de autoweg over. Al rennend tastte ik in de zak van mijn joggingbroek. Ik durfde niet meer om te kijken, ieder moment konden we nu een hand in onze kraag voelen. Trillend stak ik mijn sleutel in het slot. Een laatste moment van doodsangst was er toen ik in het slot zat te wrikken, maar ik rukte de deur open zonder belemmering, Hendrik en ik sprongen over de drempel, en ik forceerde de veer van de deur terug richting het slot.

Dicht.

Hyperventilerend zagen we door het glas van de portiekdeur dat de groep zich bij de fietspaaltjes onder het lantaarnlicht had opgehouden.

‘Wie zijn dat?’

‘Geen idee,’ zei ik.

Ik wilde dat dit gesprek eindigde, maar de dreigende schimmen bleven aan de overkant staan. Onherkenbaar, maar zichtbaar genoeg om te benadrukken dat ze ons opwachtten.

‘Maar,’ zei Hendrik na een stilte, ‘ze riepen je naam.’

‘Eentje van hen misschien,’ zei ik snel, ‘maar ik ken ze niet. Alleen heel vaag, van vroeger.’

‘Waarom lopen ze ons dan achterna, als maar een van hen je vaag kent?’

‘Ik heb echt geen idee.’

‘Hm,’ zei Hendrik. Toen bracht hij zijn hand naar de deurklink.

‘Ik denk dat ik het erop waag.’

‘Oké.’

‘Hier’, zei hij, ‘je handschoenen. En je bal.’

Ik pakte ze aan. Mijn bal schoof hij met zijn voet naar mij toe.

Opeens werd ik overweldigd met een golf... ja, wat was het? Het was iets dat niets meer met bewijsdrang en mezelf te maken had, niets meer met reputatie of revanche. Iets dat de constante blik op mezelf even liet draaien naar de ander. Het zat tussen schuldgevoel, dankbaarheid en vreugde in.

‘Hendrik...’ zei ik, met nog de trilling van de angst van de klopjacht in mijn stem, ‘...leuk dat je bij mij in de klas zit.’

Hij draaide zijn hoofd naar me toe.

‘Wat?’ vroeg hij. Hij knipperde met zijn ogen. ‘O, ja vind ik ook.’

Daarna glimlachte hij naar me, telde mompelend tot vijf, deed de deur open, en voordat ik het wist was hij de laan op gesprint en verdwenen in de duisternis. De schimmen kwamen niet achter hem aan.

 

Mail

Luuk Hijne is stadsgids in Utrecht en sociaal psycholoog, houdt van lezen, musea, geschiedenis, en het opschrijven van herinneringen en belevenissen.

Seb Ikso Agresti is illustrator wonende en werkende in Rotterdam. Met humor en relativisme reageert hij in tekeningen en schilderijen op een steeds gekker wordende wereld.

Hard//hoofd is gratis en
heeft geen advertenties

Steun Hard//hoofd

Ontvang persoonlijke brieven
van redacteuren

Inschrijven
Lees meer
test
het laatste
Vrijheid

Vrijheid

Liggend onder de auto van de buren overdenkt een man de relatie tot zijn familie, de gevolgen van zijn gedrag en de reactie van omstanders. Eva Gabriela schreef een kwetsbaar verhaal waarin de dreiging en het ongemak constant voelbaar zijn, en waarin de pleger van huiselijk geweld de hoofdpersoon is. Lees meer

De verdwenen kosmonaut

De verdwenen kosmonaut

Duizenden kilometers van de kosmonaut vandaan zit Igor, uitkijkend over de stad, terwijl hij luistert naar de ruis op de tv, naar de beukende eurodance plaat die nog naklinkt in zijn oren en naar een stem die hem probeert te overtuigen terug te komen. In De verdwenen kosmonaut van Thijs van der Heijden raakt een... Lees meer

Het borrelt 1

Ortolaan

Liefde gaat door de maag, weet de chef in het verhaal van Fleur Klemann. Zorgvuldig bereidt hij al zijn ingrediënten én zijn geliefde: ‘Haar tong die ze langs haar vette lippen haalde, het rozige vlees.’ Lees meer

Naweeën

Naweeën

In Naweeën dicht Vlinder Verouden over vervellen, verpoppen, verschonen, volgroeien en legt zo het proces van veranderen vast. ‘Hier slaat de klok tien en stap ik uit spinseldraden slijmerig warm een / Laatste vinger die glijdt over de plastic bodem van een pot haargel.’ Lees meer

Het borrelt

Het borrelt

‘Vuur raakt water / en alles sist barst klapt fluit schuimt vergaat stijgt verdampt smelt breekt sterft’. Dieuke Kingma dicht over het moment dat het ondergrondse naar boven breekt: zoals bij vulkaanuitbarstingen, of de tweede symfonie van Mahler. Lees meer

Laboratoriumkinderen

Laboratoriumkinderen

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. In dit drieluik onderzoekt Louise van der Veen in vitro fertilisatie (IVF) als een mogelijke grond van het bestaan. Lees meer

Als de bodem niet dragen kan

Groeipijn

‘Volwassen worden is zorgen voor’ luidt de wijsheid waar de hoofdpersoon in dit verhaal zich aan vasthoudt. In Groeipijn laat Tim Kobussen zien hoe hoe er een steeds letterlijke invulling aan die wijsheid wordt gegeven in een studentenkamer. Lees meer

In een miniatuurgrafkistje wordt het duingentiaanblauwtje naar de natuurbegraafplaats gedragen 1

In een miniatuurgrafkistje wordt het duingentiaanblauwtje naar de natuurbegraafplaats gedragen

Van het zetten van kopjes koffie en het branden van salie tot de Pinterest-pagina van DELA: Maartje Franken schrijft over rouwrituelen en onderzoekt de grond waarin rouw wortelt. Lees meer

Voor de meisjes

Voor de meisjes

Terra van Dorst dicht over de passiviteit van het wachten op morgen en het uitstellen van keuzemomenten. ‘morgen gaan we een ijsje halen / zullen de bramen rijp zijn / maak ik een besluit’ Lees meer

Regenwormen 1

Als de bodem niet dragen kan

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. Anouk von Seida schrijft over de betonplaten op een boerderij en het onverwachte leven dat zich daarin afspeelt. Lees meer

Grond & Ik

Grond & Ik

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. In 'Grond & Ik' zoekt Lisia Leurdijk naar manieren om een dialoog tussen het individu en de grond te openen. Lees meer

Regenwormen

Regenwormen

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. Milou Lang graaft in dit tweeluik naar wormen, gangenstelsels en de geborgenheid die de grond kan bieden. ‘hier duw ik geil zijn in de kluiten aarde / durf mijn vingers te verliezen in slib en schimmeldraden’ Lees meer

Luchtspiegeling

Luchtspiegeling

'We bewegen log en lief.' Madelief Lammers onderzoekt in dit gedicht de onstilbare honger tussen twee mensen, een wankele relatie waaraan iets fundamenteels ontbreekt. 'Zie je hoe we ondanks die woede nog zo mooi zijn als een slapend paard dat met haar huid trilt om een daas te verjagen?' Lees meer

:Winnaar publieksprijs Rode Oor: Vespula vulgaris

Winnaar publieksprijs Het Rode Oor: Vespula Vulgaris

In een pot met schuimbanaantjes vecht een wesp om los te komen. Myrthe Prins portretteert een winkelbediende die in een snoepwinkel aan zoetigheid proeft. Met Vespula Vulgaris won zij de publieksprijs van Het Rode Oor 2025. Lees meer

Pekingeend

Winnaar juryprijs Het Rode Oor: Pekingeend

Twee personen blijven samen achter in de keuken, waar ze tijdens het bereiden van een pekingeend steeds dichter verstrikt raken in het spel van aanrakingen, blikken en opdrachten. Met Pekingeend won Fleur Klemann de juryprijs van Het Rode Oor 2025. Lees meer

Auto Draft 10

Als je te pletter slaat, dan klinkt dat zo

Midden in de nacht springt een man van een richel. Nee, geen man; een held. En iedereen weet: een man zoals Luciano slaat niet te pletter. In dit korte verhaal van Julien Staartjes bewegen de achterblijvers zich tussen het postuum cancelen of aanbidden van de man met gladde benen en mierzoete tong. Lees meer

Binnen de context van twee

Binnen de context van twee

In haar gedicht onderzoekt Sytske van Koeveringe de betekenis en fascinatie van het getal twee. Via paren, tegenpolen en verbindingen ondervinden twee vrouwen de mogelijkheden van samenzijn. Is er balans in vereniging? Lees meer

Hondenvoer

Hondenvoer

Een overleden hondje zorgt ervoor dat moeder en dochter in een strijd belanden. Ze willen beiden laten zien wie er meer van het dier gehouden heeft. In dit verhaal van Keet Winter mondt die spanning tussen de twee vrouwen uit in een pijnlijk diner. Lees meer

Stranding

Stranding

'Ze ligt hier als aanklacht / op het land gespuugd / om de noodzaak tot evenwicht / tussen mens en water te benadrukken.' Angelika Geronymaki trekt je met dit gedicht over zelfbeschikking en milieuvervuiling mee, als de aangespoelde zeemeermin in een sleepnet gevuld met platvissen, sardientjes en haringen, en slingert je vanuit het zure zeewater op een strand met grijpgrage mannenhanden. Lees meer

 1

Een luik naar het verleden

De opa van Emma Stomp vertrok vanuit Curaçao naar Nederland. In haar gedichten observeert ze het gemis dat dat met zich meebrengt. 'Koop een wollen muts tegen de regen en kou, bid tweemaal daags voor je examens, denk aan thuis maar niet te veel, weet dat alles uiteindelijk is voorbestemd.' Lees meer

Bestel de bundel ‘Ik wil, wil jij ook!’

Op zoek naar een intiem, verzachtend en verzettend cadeau? Voor maar €10 bestel je de bundel ‘Ik wil, wil jij ook?’, een voorstel voor een nieuwe taal om over seksualiteit te spreken. Met ploeterende brieven en prikkelende beelden. Alleen te bestellen vóór het einde van dit jaar en zolang de voorraad strekt!

Bestel nu