Eind december moet ik mijn huis uit. Ik heb tot nu toe altijd extreem veel geluk gehad met kamers vinden, zoveel geluk zelfs dat ik nog nooit écht heb hoeven hospiteren. Behalve drie keer op één dag in Duitsland. Maar daar was ik, vermoedelijk door mijn süße doe-het-zelf-Duits, bij alle Wohngemeinschaften meer dan welkom. Daarnaast stond Gießen bekend als een van de lelijkste steden van het land – iedereen wilde er weg, niemand wilde er wonen.
Nu zoek ik een kamer in Amsterdam (of Utrecht). Voor maximaal vierhonderdvijftig euro. Ik heb weinig eisen. Klein vind ik knus, ver fietsen betekent veel tijd om na te denken. Het enige dat ik absoluut eis is een thuisgevoel. Het maakt me niet uit dat ik klink als de voice-over van een programma van Omroep Max. Sterker nog, als het zou kunnen zou ik in een aflevering van Maestro of Heel Holland Bakt gaan wonen. Volgens mij is het daar prima toeven. Ik kan het weten, ik mocht ooit een van Robèrts wentelteefjes proeven:
Maar hoe vind ik zo’n warm huishouden? Iedereen zoekt kamers, huizen, studio’s. Ik heb tientallen vrienden die hun achternaam hebben veranderd in een oproep. Allemaal licht wanhopig, bereid om iedere zes weken in een ander blok beton te wonen. Als we hierover praten word ik al snel emotioneel, soms zelfs licht agressief. Dan gebruik ik grote woorden als BASISBEHOEFTE en ONTWORTELD, en roep ik op tot revolutie: WE STOPPEN MET WONEN. Daar lachen we dan om, en checken vervolgens op het toilet alle Facebookgroepen waar kamers voor absurde bedragen worden aangeboden.
Ik word er vaak verdrietig van dat het voelt alsof ik mezelf moet verkopen. Zo leuk vind ik mezelf niet. Wat zegt het dat deze zoektocht zo existentieel voelt? Dat de rest van mijn leven te versplinterd voelt?
Ik leer veel over mezelf. Ik weet nu bijvoorbeeld: ik heb een hekel aan geforceerd grappig doen, maar voel wel de interne noodzaak om mijn ChinChan-pinkring te benoemen. Die voelt net zo tekenend, als de masteropleiding dramaturgie die ik ga doen. Geen idee waarom. Ik had pas een gesprek met mijn huisgenootje, ik zei: “Onder een mooie jurk draag ik lompe schoenen. Ik voel me te kwetsbaar als ik echt mooi probeer te doen.”
Ooit had ik op een blauwe maandag een account op Tinder. Mijn profiel bestond uit een handjevol vreemde foto’s van mezelf (zoals bovenstaande), en zo heb ik mijn grote liefde gevonden. Maar misschien moet ik bij mijn kamerzoektocht voortaan aan alle markante details toevoegen dat ik een huis zoek waar ik me thuis kan voelen. Hoe kwetsbaar en bejaard dat ook klinkt. Waar ik een jaar geleden zei dat spot mijn manier is van genegenheid tonen, weet ik nu: de liefde is geen plek voor ironische distantie. Net als een huis. In beiden wil ik me thuis voelen, en in mijn badjas durven lopen.
Ik blijf kritisch tot het echt niet meer anders kan. In de tussentijd probeer ik mijn verlangens zo simpel mogelijk te verwoorden. Ik hou van gezelligheid, maar ook van mijn eigen dingen doen. Als iemand toevallig een thuis voor me heeft: ik ben veel te makkelijk te vinden op Facebook.