Ik heb sinds een tijdje een Afrikaanse reuzeslak. Hij heet Benno en hij is ongeveer zo groot als mijn handpalm. Hij eet het allerliefst stukjes appel en er staat een clown uit een kringloopwinkel in zijn bak, daar klimt hij soms op en dat vind ik dan heel erg schattig. Benno beweegt prachtig op Nick Cave en klassieke muziek.
Benno is mijn allereerste huisdier ooit. Mijn vrienden begrijpen niet altijd waarom ik hem zo fantastisch vind. Ze maken grapjes over escargots en maken foto’s voor in groeps-WhatsApps, met onderschriften als: HAHAHA. Ik zeg dan dat ik écht een band heb met Benno, en dat hij op de badrand zit als ik badder en op mijn arm als ik schrijf. Hij brengt me tot rust. Als ik echt op dreef ben, sleep ik de maatschappij erbij (Burn-outs! Boze mensen! Druk-druk-druk!), en betoog ik dat iedereen een slak moet nemen.
Toen ik pas een weekje van huis ging, mocht Benno bij mijn spiksplinternieuwe vriendje logeren. Ik benadrukte dat dit een teken van extreem vertrouwen was. Maar ik wist dat het wel goed zou komen tussen die twee. Hij noemt hem liefkozend Benito en pas betrapte ik ze toen mijn vriendje zijn hand bij zijn neus had en Benno aanspoorde zijn gezicht op te glijden. De foto die ik hiervan maakte stuurde ik naar mijn beste vriendin, met als onderschrift: ‘LIEFDE VAN MIJN LEVEN.’
Tijdens mijn vakantie ontvang ik foto’s van Benno, prinsheerlijk op een bedje van sla, of gezellig mee voor de televisie. Bij thuiskomst tref ik hem aan in een bak met genoeg eten voor een heel slakkenleven. ‘Straks gaat ‘ie jou nog liever vinden’, zeg ik beteuterd. ‘Daar geloof ik niks van’, zegt hij.
Die avond eten we andijviestamppot, en Benno zit op tafel met z’n eigen blaadjes, tussen ons in. ‘Wat vond je broer van ‘m?’, vraag ik. ‘Verrassend leuk’, zegt hij. ‘Als je familie me maar geen rariteitenkabinet gaat vinden’, hoor ik mezelf zeggen. In mijn hoofd som ik de verhalen op, waarvan ik zeker weet dat hij ze verteld heeft: ze heeft een slak, schrijft toneelstukken, ging op parochiereis naar Rome met haar opa en een bus vol senioren, én vertoefde drie nachten in een all-inclusive-paradijs met Het Pijpcollectief. Ik klink als een kermis, een potentieel geval theatrale persoonlijkheidsstoornis. Ik vraag me af: waarom wil ik al deze dingen?
Wil ik een slak omdat ik het zo’n lief dier vind? Of omdat anderen dat niet vinden? Geloof ik echt dat ik een band met Benno heb, of zeg ik dat alleen om te provoceren? Is hij een poging om mijn leven wat extra sjeu te geven? Is hij, net als al het andere, onderdeel van een zoektocht naar markante anekdotes? En zo ja, is dat erg? Misschien wel niet.
Ondertussen glijdt Benno langzaam de kant van mijn vriendje op. ‘Kijk, hij vindt jou liever’, zeg ik en ik probeer niet als een kleuter te klinken. ‘Heb je hem niet gewoon met zijn hoofd mijn kant op gezet?’ We kijken een tijdje, hij trekt langzaam een streep over de tafel. Hij heeft gelijk, het maakt Benno niet uit waar hij heengaat. Hij beweegt maar wat, zonder gedachtes. Ik kan iedereen aanraden een Afrikaanse reuzenslak te nemen. Ze brengen je rust.