Toen ik drie jaar geleden een vervallen gelijkvloerse woning in Antwerpen kocht, bleek vooral het opknappen van de verwilderde tuin de grote uitdaging: het was een jungle, er lag een hoop rotzooi en uit de grond staken de uiteinden van allerlei ondefinieerbare objecten. Een pluizig stukje stof bleek na opgraafwerk een matras met bijhorende lattenbodem. Ik stuitte op een ondergrondse verzameling handtasjes. De meesten waren leeg, in één exemplaar vond ik een sleuteltje en een kam met nog wat haar eraan. Een fietsketting, een carburator, een tiental beenderen (van een hond?) en vier ingegraven zakken knauf volgden. De zakken scheurden en de regen maakte van het braakliggende terrein een homogene witte massa.
Horta, dé Belgische keten van tuincentra, laat geen seizoen voorbij gaan zonder via de radio te toeteren dat ‘tuinieren keihard genieten’ is. Tijdens de schier eindeloze opgraafwerken dacht ik aan die slogan en aan mijn kindertijd, toen onkruid uittrekken en grasmaaien thuis deel uitmaakten van de werkstraffen. Ik had zelf nooit kunnen vermoeden dat er ook in mij een tuinier zou schuilen. Maar sinds mijn hof min of meer ontdaan is van alle rotzooi, en er gras, bloemen en zelfs wat frambozen in groeien, blijkt dat ik er inderdaad van geniet. Ik heb zelfs ooit op een sollicitatiegesprek ‘tuinieren’ geantwoord op de vraag wat mijn hobby’s zijn.
Sinds een jaar en drie maanden heb ik hulp bij het bijhouden van mijn hof. Ze zijn met z’n drieën en komen uit Lokeren. Ze zijn altijd opgewekt en steeds vroeg uit de veren. Ik heb ze ooit namen gegeven, maar die zijn nooit echt ingeburgerd. Ze zijn nu bekend als ‘die kleine rosse’, ‘die kwaaie zwarte’ en ‘die simpele grijze’. Mijn drie kippen hebben elk een heel eigen karakter. De zwarte is het assertiefst (loopt me constant voor de voeten), de kleine rosse het mooist (een sierkipje) en de grijze is nogal emotioneel (accepteert niet dat haar eieren niet bevrucht kunnen zijn zonder haan en blijft dan toch dagen broeden tot ik haar eraf haal. Vergeet dan binnen een minuut dat ze eigenlijk wilde broeden).
Overdag lopen ze rond in de tuin, eten slakken, trimmen het gazonnetje en bemesten de planten met hun uitwerpselen. Ze zijn onmetelijk gezellig: zachtjes tokkend staan ze ’s ochtends voor het keukenraam. Na een ontbijt van granen gaan ze aan de slag: krabben, pikken, graaien, tokken, draaien, wroeten, wringen en dan een ei leggen. Na hun werkdag gaan ze in een kleine stoet content het hok in. Ze ruien niet, je hoeft ze niet uit te laten, ze eten alles, ik ben er niet allergisch voor. Als je ze stevig vasthoudt, kun je ze soms ook even knuffelen. Wel altijd met de pluimrichting mee aaien.
-
Dit is een gastbijdrage van Joyce de Badts (1981), ze studeerde taal- en letterkunde in Gent en woont nu in Antwerpen.