De mogelijkheid van een leaseauto was nooit in me opgekomen. Ik ben geen held op de weg, noch in een gemotoriseerd voertuig en dacht een beroep en sector gekozen te hebben waarin zakelijke auto’s niet op mijn pad zouden komen. Misschien heb ik die keuze zelfs wel daarom gemaakt. Dat een fiscaal verrekenbaar voertuig me toch overkwam, vulde me met angst. En daarna met woede, op mezelf, dat ik zo’n autorijdend cliché ben: een meisje dat niet durft.
Hij werd thuisbezorgd op een donderdagmiddag, de veel te grote zwarte Franse diesel. Ik was niet thuis; mijn geliefde tekende voor ontvangst en stuurde een foto. ‘Jezus’, appte ik terug. ’s Nachts kon ik amper slapen en droomde ik over de parkeergarage op mijn werk. ‘De ingang is heel nauw’, had een collega me nog gewaarschuwd, niet wetende wat hij me aandeed.
De volgende ochtend moest ik erin. In de auto. Mijn geliefde liep mee naar buiten. Met tranen in mijn ogen vroeg ik of hij ook wilde meerijden naar mijn werk. ‘Nee’, zei hij medelijdend doch beslist, ‘maar ik stel wel even je navigatie voor je in. En ik kijk hoe je wegrijdt.’
Ik zette de auto in zijn achteruit en gaf gas. Zoals beloofd keek mijn geliefde toe en zag hoe ik in volle vaart vóóruit bijna de Vecht in reed.
De achteruit zat ook een beetje lastig, gaf hij toe. Samen lazen we het instructieboekje en zetten de auto nu echt achteruit. En daar ging ik.
De airconditioning was veel te koud en de radio stond op een stomme zender, maar ik durfde nergens aan te komen. Er waren files en mijn navigatie stelde steeds voor om omleiding zus en omleiding zo te kiezen. Ik drukte zonder te kijken maar wat op het scherm, kruisje, weg, weg, accepteren, omleiden, maakt mij het uit.
Anderhalf uur in plaats van het door de navigatie beloofde halfuur later was ik in de parkeergarage, die best meeviel, en stond ik in de lift naar boven met mijn andere autorijdende collega’s. ‘Hoi’, zeiden ze, alsof het heel normaal was dat ik er ook was. Toen voelde ik me voor het eerst best oké. Ik was met de auto naar mijn werk gekomen, net als deze andere volwassenen.
’s Avonds ging ik met de auto naar een restaurant, uit eten met vriendinnen. Op zaterdag ging ik met de auto bij mijn broertje op visite. Maandag ging ik met de auto naar hard//hoofd in Amsterdam. Dinsdag reed ik ermee naar Helmond voor werk. Ik stond uren in de file, wist niet hoe ik moest rijden en waar ik moest parkeren, dingen waar ik normaal van wakker zou liggen, maar ik ging gewoon, en het lukte.
Ik stelde bluetooth in zodat ik naar Spotify kon luisteren op de speakers. Ik ging ergens rechts terwijl mijn navigatie links zei, omdat ik dacht dat het beter was, en dat was zo. Ik hoorde mezelf nonchalant tegen mensen zeggen ‘oh ik haal je even op’ of ‘hee ik rij wel komend weekend’.
Sinds ik autorij voel ik me anders. Zelfverzekerd. Zelfstandig. Ik kán dit. Of misschien wel: ík kan dit. Ik kan het iedereen aanraden.
Je zou kunnen zeggen dat ik na tien jaar een rijbewijs te hebben eindelijk echt geslaagd ben.