Ik kijk wel eens naar je. Meestal zoek ik je niet eens actief op. Je zweeft dan gewoon voorbij, ergens tussen het meisje dat 5,41 kilometer heeft hardgelopen en een selfie. Je loenst in de lens van een fototoestel. Ondertussen denk je dingen. Dat verraadt je intense blik, snap je.
Je denkt aan mij. Je weet dat ik deze foto ga zien. Want je weet dat ik besta. Je hebt mijn berichten gelezen, ontdekte me tussen de lijst met profielen in de besloten groep. Je hebt over me gehoord, want er zijn sinds mijn vertrek verhalen geweest.
Ooit dacht ik het ijkpunt te zijn. Een talentvol genie omringd door grijze muizen. Alles wat ik bereikte was geniaal. En ik bereikte nogal wat. Ik was de frisse wind. Een man met ideeën die niemand ooit eerder had gehad. Er was wel één probleempje. Ik was niet alleen.
Collega’s. Van de meesten had ik niet veel te vrezen. Eigenlijk waren alleen de oude rotten hinderlijk. Mijn voorgangers. Zij hadden al zoveel gedaan, gerealiseerd. Op een dag raakte het me. Als ik uniek en grensverleggend was, wat waren zij dan?
Een gevaar dat constant in de gaten gehouden moet worden, besloot ik. In de wandelgangen als het kan, op Facebook en Google als het moet. Ik walgde van ze, want de nieuwe generatie weet het altijd beter.
Eigenlijk was ik vooral bang. Die mensen bedreigden verdomme mijn zelfbeeld. En nu zijn de rollen omgedraaid. Jij, nieuweling, staart naar mij, oudgediende. Je walgt van me. Tegelijkertijd hoop je indruk op me te maken. Vandaar die intense blik.
Stel je voor dat ik ooit nog zou binnenwandelen. Zomaar, onverwacht. Wat zou jij op je hoede zijn! Je zou denken aan al de eigenschappen die je mij in je bange momenten zo vaak toegedicht hebt. En waarom ook niet. Je zou vrezen dat ik ze allemaal bezit. Want voor jou ben ik een wandelende mythe. En die zijn nog tot alles in staat. Net als ieder meisje dat je voor het eerst ziet.
Zal ik ooit een mythe worden, vraag je aan jezelf. Wees gerust. Dat zal je. Zo gaan die dingen nu eenmaal. Vooral in het begin zal je genieten. Eindelijk ben je verlost van die druk om het beter te doen.
Op een dag open je uit nieuwsgierigheid de Facebookgroep van je oude werkgever. Je verwacht leegte, want je bent er immers niet meer. Schriele jongens met rare kapsels staren je aan. Meisjes met trashy sjaaltjes taggen tientallen onbekenden en roepen dingen als ‘Beste weekend ooit!’ In een plotselinge vlaag van woede schreeuw je: WIE ZIJN DIE MENSEN?!
Het zijn natuurlijk je vervangers. De nieuwe generatie, die bij nader inzien nergens goed voor is. Zoals je eerder jaloers was op mij, je voorganger, zo ben je nu jaloers op je opvolger.
Maar zo ver is het nog niet. Jij zit nog midden in de waan van de dag. Ik zag je wel zitten, zonet. Ik herkende je, maar kon je niet direct plaatsen. Mijn blik bleef op je hangen, zo’n twee seconden. Ik wilde vriendelijk knikken. Maar allemachtig, we hebben elkaar nog nooit begroet.
Twee seconden werden er drie. Je gezicht bewoog niet, je gaf totaal geen blijk van herkenning. Maar, dat kan niet. Je had me moeten herkennen. Dat moet. Er gaan toch nog zeker maandelijks verhalen rond. Over die keer dat ik de muur volgekrast heb, tijdens die fantastisch uit de hand gelopen borrel. Of over mijn grappen en opmerkingen. Man, ik heb daar toneelstukken uitgevoerd, borrels georganiseerd, jaren gewerkt. Dat moet je toch allemaal weten! ‘Hier opeten of meenemen?’
‘Eh, meenemen. Dank je.’ Nu komt het eropaan. Ik trek mijn pas uit de gleuf, steek deze nonchalant in mijn portemonnee. Omdraaien, rug naar je toe. Rustig neerdalen op het plastic stoeltje. En Go! Heel beheerst rol ik mijn ogen naar links. Mijn gezicht strak vooruit.
Leeg. De stoel waar je zat is leeg.
Ron Vaessen (1987) schrijft aan zijn debuutnovelle en is redacteur bij het Tilburgs universiteitsblad Univers.