Soms past toch niet alles op de manier waarop je het je had voorgesteld. Vrienden doen alles voor elkaar, toch? Een kort verhaal over elkaar net missen, drie vrienden en een paarse trui.
Sofia:
Ik stel me zo voor dat er een metaforisch plekje bestaat tussen elk tweetal, en dat ons plekje warm en groen en veilig is. Ik koester die plek. Hij en ik — twee individuen die zo van elkaar afwijken dat we soms niet weten wat we met elkaar aanmoeten.Waar ik normaliter een dominante aanwezigheid ben, heb ik me lang geleden aan hem overgegeven. Ik zou hem achtervolgen waar hij ook ging, ik zou alles doen om hem te houden, et cetera, et cetera, vul je favoriete, zoetgevooisde cliché maar in.
“Dylan, schiet eens op, kom je mee, heb je je sjaal niet om?” De zorgzaamheid druipt van mijn stem af. Ik zou het overdreven gevonden hebben als ik mezelf niet was.
Dylan kijkt op, laat het toe, glimlacht, antwoordt: “Ja, ja, ik ben er al.”
We zijn, uiteraard, gewoon hele goede vrienden. Totdat we drie drankjes op hebben, want dan worden we overweldigd door de opwelling om onze tong in elkaars mond te stoppen. Ik kan er ook niets aan doen, ik vind hem onmogelijk mooi. Ik zeg altijd maar: “als iets niet gebroken is, moet je het niet repareren.” En zo is het maar net. Ik weet intussen dat ik me zo aan hem kan overgeven omdat dit pardoes afgelopen kan zijn, einde verhaal, finito. Ik geef hem alles dat ik heb, als groot offer aan de goden die me hem tijdelijk schenken. Als ik mijn liefde uit moest smeren over een eeuwigheid met hem, dan weet ik niet of ik dat zou kunnen.
Deze zaterdagavond lijkt op iedere zaterdagavond hiervoor: we meanderen samen door een steeds-donker-wordende stad. Het is januari of februari. Het is zo’n datum die later toch vergeten wordt omdat zij zo insignificant is. Wat ik wel zal onthouden is het gevoel dat ik heb op een winteravond als deze: voldoening en dankbaarheid: dat ik hier naast hem mag lopen, terwijl zijn ogen me aankijken vanachter zijn brillenglazen; dat ik mag luisteren naar zijn relaas over god-weet-wat (iets over literatuur en diens morele waarde); dat we elkaar terloops aanraken met de achteloosheid van mensen die bij elkaar horen.
Wat ik wel zal onthouden is het gevoel dat ik heb op een winteravond als deze: voldoening en dankbaarheid: dat ik hier naast hem mag lopen, terwijl zijn ogen me aankijken vanachter zijn brillenglazen
Het enige noemenswaardige aan vandaag is dat ik zijn paarse trui stiekem heb meegenomen. Vanmiddag lag ik bloot te lezen op zijn bed terwijl hij ijverig een essay aan het schrijven was. Mijn oog viel op de trui die vergeten op de grond lag, zijn lievelingstrui, waar een groot gat in een mouw zat. De stof scheurde omdat we maanden geleden samen naar huis fietsten en we over elkaar heen struikelden toen we wilden afstappen. Tegen de tijd dat we lachend opkrabbelden zagen we dat gat en had hij me beteuterd aangekeken.
Zonder dat hij het merkte propte ik vandaag de trui in mijn rugtas.
Ik wil hem laten repareren, want dat is wat je doet voor je vrienden.
Amy:
Sofia en ik zitten naast elkaar op een te-klein bankje in een te-klein café. Haar knie raakt mijn knie aan iedere keer dat ze een uitgebreid verhaal vertelt. Ze praat en gebruikt haar hele lichaam. Als onze voeten of armen elkaar aanraken, trekt geen van ons dat ledemaat terug.
Sofia stuurt me regelmatig slaperige foto's van zichzelf en ik reageer altijd in een oogwenk. Soms legt ze haar hand op mijn wang, heel voorzichtig.
Ik luister maar half naar wat ze zegt: nu raakt ze mijn schouder aan met haar hand als ze opstaat om naar de wc te gaan, ik blijf achter en overweeg mijn volgende stappen.
Als ze terugkomt, zegt ze: “Dylan en ik gaan een weekend naar Parijs binnenkort, ik heb behoefte aan wat harmonie en rust.” Ze neemt een slok van haar koffie, ze kijkt me niet aan, alsof ze iets aan het opbiechten is.
Hun weekend in Parijs krijgt vanzelf vorm in mijn hoofd: Sofia en Dylan in aparte bedden. Misschien zal zij wel op de bank slapen, want dat is wat voor iemand ze is.
Ik weet dat Dylan en Sofia elkaar goed liggen. Hun weekend in Parijs krijgt vanzelf vorm in mijn hoofd: Sofia en Dylan in aparte bedden. Misschien zal zij wel op de bank slapen, want dat is wat voor iemand ze is. De gedachte aan hun band stelt me gerust. Ik weet hoe het is om Dylan te kussen, ik weet hoe zijn handen voelen onder mijn shirt, ik weet hoe zijn haren voelen onder mijn vingers.
Maar Dylan was maar voor even. Sofia komt me soms ophalen als we samen naar de bioscoop gaan of als we bij het restaurant om de hoek eten die avond. Dan belt ze aan en gaat ze op mijn stoep wachten tot ik naar beneden kom. Bij Dylan treuzelde ik, maakte ik me zorgen, vroeg ik me af of we wel genoeg gespreksstof zouden hebben, waar we dan over zouden praten al die tijd. Bij Sofia wil ik uit het raam springen, rechtstreeks op haar af, wil ik haar verhalen horen, wat maakt het uit waar we over praten?
Ze haalt me uit mijn gedachten door te zeggen dat ze nog een trui moet ophalen bij de kleermaker, maar daar absolúút geen tijd voor heeft.
“Wanneer moet je het hebben?” vraag ik.
— “Eigenlijk morgenavond, god, waar blijft de tijd?”
“Ik kan het wel voor je oppikken, ik ben morgenochtend toch vrij. Ik fiets dan wel langs je huis daarna, dan drinken we nog even iets. Is dat een idee?”
“Dat is lief van je, Amy,” zegt ze terwijl ze me dankbaar aankijkt.
En dat is alles waard.
“Hey, ik ken deze paarse trui,” zegt ze, haar rug recht, haar toon ongebruikelijk scherp
Dylan:
Iedere keer dat Amy en ik elkaar pardoes treffen in het wild is haar gespannenheid waarneembaar. Het liefst blijf ik zo ver mogelijk bij haar uit de buurt tegenwoordig — ze worstelt haar weg door het leven, eeuwig overdonderd door zelfs het kleinste misstandje.
Vandaag verloopt net iets merkwaardiger dan alle andere dagen. Amy wandelt de bibliotheek binnen zoals wel vaker, maar ditmaal staat ze abrupt stil als ze mij ziet zitten. Ik frons, zij kijkt mij gebiologeerd aan, ik haal mijn schouders lichtjes op om te vragen wat is er?, zij loopt naar me toe.
“Hey, ik ken deze paarse trui,” zegt ze, haar rug recht, haar toon ongebruikelijk scherp.
Ik trek mijn wenkbrauwen op. “Wat bedoel je?”
“Sofia, zij liet deze trui repareren, toch?”
Ik werp een blik op de trui die ik aan heb. “Ja, dat is waar. Er zat een gat in, ze heeft ‘m stiekem meegenomen en gemaakt. Als verrassing. Hoe wist jij dat?” Amy’s aandacht voor Sofia maakt onrustige gevoelens los. Hoewel Sofia en ik geen formele stickers op onszelf willen plakken, is het toch alsof er een strak koord tussen haar en mij gesponnen is. We zijn verweven met elkaar, geworteld in elkaar. Ik weet niet of ik in zielsverwanten geloof, ik weet niet eens of ik in echte liefde geloof. Maar ik geloof in het meisje dat onaangekondigd met mijn lievelingstrui aan kwam zetten, zo goed als nieuw. Wat Amy dus ook denkt te voelen voor Sofia, het is per definitie ondergeschikt aan wat Sofia en mij aan elkaar bindt.
Amy knikt, knikt, knikt. “Dus het was een verrassing voor jou?” vraagt ze met een onzekere stem.
— “Ja.” Ik ben verward door haar reactie. Onderzoekend bekijk ik haar gezicht. Ze ziet er breekbaar uit, haar ogen staan verdrietig.
“Goed om te weten,” mompelt ze.
En dan is Amy weer weg.
Amy:
Ik sta buiten de bibliotheek, voel me misselijk, die stomme paarse trui heeft alles anders gekleurd.
Vorige week ben ik naar de kleermaker gefietst, heb ik die trui opgehaald en mee naar huis genomen. Ik heb de trui in mijn handen gehad, eraan geroken, me ingebeeld dat Sofia er altijd in rondliep. Ik heb de trui aangetrokken, ik ben ermee in bed gaan liggen, ik deed alsof haar ledematen om mij heen gewikkeld waren. Ik was vervuld van lieflijkheid voor haar.
Ik verroer me niet, alsof dit berichtje weggetoverd zal worden als ik maar stil genoeg blijf zitten
Flarden van die avond dringen zich op in mijn hoofd: door de regen ben ik naar Sofia’s huis gefietst. Zij en ik hebben twee uur lang samen in haar bed gelegen terwijl we de zoveelste aflevering van FRIENDS keken op haar laptopscherm. Ze heeft een kop thee voor me gezet, onze schouders stopten niet met aanraken toen we naast elkaar zaten. Alles was warm.
Ze heeft me een kus op mijn wang gegeven als dank voor het ophalen van de trui. Ze heeft met geen woord gerept over Dylan.
Ik sta buiten de bibliotheek en de wereld is ernstiger geworden. Ik herinner me hun weekend naar Parijs en voor het eerst beeld ik me in dat ze dicht tegen elkaar aan in hetzelfde bed slapen, dat mijn fantasie over deze verhoudingen al die tijd verdraaid en scheef is geweest.
Sofia:
Mijn smartphone trilt harmonieus, ik pak hem op en ontaard daarmee het berichtje van Amy dat op het scherm verschijnt:
Meen je dit? Heb je mij Dylans trui op laten halen? Je weet hoe ik me over jou voel.
Je weet het.
Ik verroer me niet, alsof dit berichtje weggetoverd zal worden als ik maar stil genoeg blijf zitten. Ik overweeg een berichtje terug te typen, maar wat zou ik moeten zeggen?
Zou ik moeten zeggen dat ik ellendig werd van jaloezie toen Dylan me vertelde dat Amy ooit in zijn bed gelegen heeft? Dat die jaloezie en mijn verlangen zich met elkaar vermengd hebben tot een lelijke cocktail?
De waarheid is te bot en wrang. Ik druk het scherm uit en zeg niets.
Dylan:
De deurbel gaat. Verwonderd sta ik op, beweeg me naar de voordeur, trek haar open.
Nog meer verwondering: Amy staat daar.
“Hey, Amy, wat is er?”
Onrust brandt in haar ogen, ik kan het zo zien. Ze stapt naar voren en drukt haar mond op de mijne: doelgericht, gedreven, urgent.