In deze laatste aflevering over San Francisco, neemt Emma Slaats haar vriend mee naar haar favoriete sushi restaurant. Ook al lust hij helemaal geen sushi.
Toen ik een halfjaar in San Francisco woonde, kwam mijn vriend me opzoeken. Ik wilde hem veel laten zien: mijn favoriete wandeling bij Land’s End, de bizons in het Golden Gate Park, de oude hippies op Haight Street, mijn favoriete bar op Mission street, en het winderige strand waar ik vlakbij woonde. Maar bovenal wilde ik sushi met hem eten. Ik had een fantastisch tentje gevonden op Valencia Street, en ik kon niet wachten het met hem te delen. Dat hij niet van sushi hield, maakte me niet zoveel uit. Ik begon al te watertanden bij de gedachte aan de heerlijke maki en sashimi.
‘Ik hou niet zo van rauwe vis,’ zei mijn vriend toen ik hem voorstelde sushi te gaan eten. ‘En wasabi lust ik niet. Gember vind ik te sterk. En die rijst is zo zouteloos.’ Ik legde hem uit dat hij dan nog nooit echte sushi had geproefd, en dat dit véél betere sushi was dan in Nederland. Uiteindelijk liet hij zich meevoeren.
We zaten in het piepkleine sushirestaurantje dat door drie man gerund werd. De muren waren zeegroen geverfd en er hingen grote rode lampionnen aan het plafond. Vanaf onze tafel had ik zicht op de open keuken. Ik kon zien hoe grote stukken zalm gesneden werden, en hoe de koks vliegensvlug de zeewiervellen vulden en oprolden. We hadden net onze miso-soep gekregen. Er zat geen lepel bij. ‘Apart,’ vond mijn vriend.
Toen kwam de sushi. Een vriendelijk glimlachende dame zette een bord vol verschillende rolletjes, gevuld met rijst, allerlei soorten vis en avocado op onze tafel. ‘Nou,’ zei ik, ‘daar gaan we!’ Ik goot wat sojasaus in het kleine bakje dat we hadden gekregen. Mijn vriend probeerde een stukje sushi tussen zijn eetstokjes op te pakken. Het lukte. Yes, deed ik van binnen. Hij stopte het in zijn mond en begon te kauwen. Verwachtingsvol keek ik naar zijn gezicht, in de veronderstelling dat er binnen enkele ogenblikken een gelukzalige glimlach zou verschijnen. Die bleef uit. In plaats daarvan slikte hij moeizaam, en zei ‘Ja...Wel okee.’
De rest van de avond was ongemakkelijk. We hadden niet veel meer tegen elkaar gezegd tijdens het eten, en nadat we de rekening hadden betaald waren we stilletjes naar buiten gelopen. Toen we Valencia Street afliepen, hing er een kleffe, zouteloze stilte tussen ons in. Mijn vriend doorbrak de stilte. ‘Zullen we een ijsje halen?’ en wees op de winkel naast ons. ‘Ok,’ zei ik afwezig. We liepen de ijszaak binnen, waar ijs in allerlei bijzondere smaken werd verkocht. Bij de toonbank koos ik voor een lavendel-rabarberijsje. Mijn vriend twijfelde nog. Gebogen over de glazen vitrine bekeek hij de bordjes waarop beschrijvingen stonden. Hij keek me kort van opzij aan en knipoogde. Hij kwam weer overeind en vroeg aan de verkoopster of ze ook zeewier-zalmsmaak verkochten. Ik barstte in lachen uit.