Ik sta aan de voet van een enorme paal. Met mijn nagel knijp ik een bobbel onder mijn huid samen. Het doet me denken aan bubbeltjesplastic, maar wanneer ik er hard genoeg op druk komt er noch lucht, noch pus uit. Er verschijnt enkel een dikke, verharde haar.
Er is weinig om me aan vast te houden en toch begin ik de paal te beklimmen richting de ronde plaat bovenop. Mijn handen branden wanneer ik bijna bovenaan ben. Voorzichtig laat ik één hand los om de plaat vast te grijpen. Ik zie dat de huid op mijn handpalm open ligt met wondjes en splinterputjes. Met mijn benen stevig om de paal geslagen, waag ik ook mijn andere hand aan de plaat te hangen. Zo bungel ik meters boven een weiland, aan een ooievaarsnest, met pukkelarmen en een schorre adem van inspanning.
Toen ik geboren werd was mijn moeder niet zwanger. Die ochtend sloeg ze de dekens van zich af en trof mij vochtig en rood aan tussen haar benen. Pal in het midden van mijn voorhoofd had ik een paarsige vlek, die nu nog zichtbaar is. Met dit godswonder, grapt mijn moeder weleens, heeft ze de maagd Maria overtroffen. Het godswonder zelf heeft in de pubertijd zoveel harde puisten op haar armen en romp gekregen dat ze zwemles en gym skipte met excuusbriefjes.
Ik heb de passages uit de Bijbel gelezen waar Maria het kinneke Jezus baart. In plaats van engelen was er na mijn geboorte een overrompelde huisarts bij. Mijn moeders hebben verteld dat hij hen niet had durven aankijken toen hij vroeg of ze op een of andere manier toch zwanger hadden kunnen zijn. Vertrouwen in lesbische monogamie reikt kennelijk tot aan onbevlekte ontvangenis. Toen ik op mijn dertiende bij hem langskwam voor de puisten, zei hij dat ik van de melkboer kom. Wanneer ik naar mijn moeders keek en dan naar mijn slungelige postuur in de spiegel, had ik mijn eigen theorieën.
Eenmaal in het nest laat ik me tegen de takken aanleunen. Ik staar naar de grauwe hemel. Een engelenkus of een ooievaarsbeet, stelde Google voor toen ik de vlek op mijn voorhoofd opzocht. En hoewel de huidige wonden op mijn hand aardig in de buurt komen bij de gaten in de handen van Jezus, voel ik me nog steeds niet verbonden met religie. Tegenover mij ligt een grijs kuiken. Hij kijkt me over zijn komisch grote bek aan en draait zich dan ineens om en zet zijn keel open. Lange rode klauwen grijpen zich vast aan de rand van het nest. De volwassen ooievaar laat haar vleugels langs haar zij zakken. Haar blik glijdt van het kuiken naar mij. Ze stapt kokhalzend het nest in. Automatisch open ik mijn mond, laat mijn hoofd achterover hangen en ontvang het prut wat ze voor me ophoest. Ze lijkt me kusjes te geven met kleine nipjes van haar snavel. De sensatie is me meer vertrouwd dan de lippen van mijn moeders. Prompt werpt de ooievaar het kuiken naar het weiland. Het komt met een doffe bons neer. De ooievaar recht zich zodat ik onder haar kan liggen, bedekt onder haar veren kan uitgroeien tot wat ik hoor te zijn.
Bij bijna alle verhalen en gedichten die je leest op deze plek, wordt er éérst geschreven en dan pas geïllustreerd. Bij de serie Natuurgeweld hebben we het anders aangepakt. Emile Weisz maakte een kijkplaat vol zwamvolkeren, natuurverwondering en overwoekerde levens. In deze serie met de naam Natuurgeweld, graaft het schrijverscollectief Wildgewelf diep naar de verhalen die verstopt zijn in dit woud.
Odette van Heesbeen (1998) schrijft om zich af te zetten tegen het antropocentrische denkkader. Ze studeerde af aan Creative Writing ArtEZ met Als ik dier was was ik mens, een korte verhalenbundel met absurdistische tekst en illustraties. Naast schrijven verdiept ze zich in hedendaagse ethiek, maakt ze kleine portretten van vogels en droomt ze ervan ooit vastgehouden te worden door een octopus.
Emile Weisz (1997) heeft audiovisuele kunsten gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie. Hij houdt zich bezig met het vertellen van eigentijdse verhalen in verschillende vormen en media.