Souvenirsmokken, feestmokken, mokken met rare handvaten, mokken met popcultuurfiguren en mokken van de IKEA. In dit korte verhaal over verbinding en contact geven mokken een intiem kijkje in het leven van de buurt.
De man die op de hoek van de straat woont heeft een deurbel die niet werkt en suikerziekte. Hij vertelt me in de deuropening hoe de deurbel volgende week wordt gerepareerd door een vriend van hem die ook suikerziekte heeft. “Hij is heel handig,” zegt de man. Onder zijn blote voeten ligt een groezelige mat. Ik vraag me af of er vieze voetafdrukken door het hele huis heen lopen. Of ik een spoor zou kunnen volgen dat me precies zijn looproutes laat zien.
“Suiker, dus?” zegt de man. “Dat heb ik wel. Heb je iets mee om het in te doen?” Ik schud mijn hoofd en kijk hoe hij zich omdraait en halfslachtig door de gang jogt en ergens de hoek omslaat. Het voelt intiem om vanaf deze plek iemands huis in te kijken. De trap naar boven is limoengroen geverfd. Boven de leuning hangen familieportretten op canvas van twee mannen in volledig wit gekleed. Op één foto liggen ze op hun buik met hun benen in de lucht, zodat de kijker de zolen van hun blote voeten kan zien. Ze zullen voor de shoot wel hun voeten hebben gewassen.
“Oké, oké! Hier ben ik dan!” zegt de man, terwijl hij aan komt lopen met een boterhamzakje met bruine basterdsuiker. “Is dit voldoende? Het maakte niet uit welke suiker, toch?”
“Bruine suiker is prima, maar ik vroeg om een kopje. Heeft u dat misschien ook?”
“Oh… ja, ik heb wel een mok voor je, momentje.”
Hij loopt weer terug de gang in en komt even later aan met een kop. De suiker zit er in het boterhamzakje in. “Zo goed?” vraagt hij. Ik knik en neem het aan met twee handen.
“Zet hem één dezer dagen maar achter die cypres. Dan zie ik hem vanzelf tevoorschijn komen,” zegt hij en doet de deur dicht. Met de laatste kop suiker van mijn straat keer ik om naar huis.
In mijn slaapkamer ga ik zitten op mijn bed en bekijk het kopje dat hij me heeft meegegeven. Er staan foto’s op van een strand, een zonsondergang en een of andere toeristische trekpleister die ik niet ken. In zwierige oranje letters staat onderop saluti dalla Toscana. Ik zet het bij twee andere souvenirsmokken. Eén ervan komt uit Rome; dat is te zien aan de foto van een glimlachende paus Franciscus naast een foto van het Vaticaan. In die mok zit witte rietsuiker.
Mijn favoriet is een kopje in de vorm van een hart met de spreuk: ‘Ik kan niet vliegen, maar toch ben ik in de wolken’. Het meisje van wie ik die kreeg had alleen zakjes suiker. Ze haalde samen met de mok een mand tevoorschijn met haar verzameling. Ze had een suikerzakje van een café bij de Matterhorn, een biologisch rietsuikerzakje dat ze uit de schoolkantine had meegenomen, een suikerzakje van een tearoom bij de Eiffeltoren en nog zoveel meer dat ze me binnenvroeg om de rest te bekijken. De vraag bracht me in verlegenheid en zo zat ik minutenlang op haar bed met de suikerzakjes tussen ons in. De mok mocht ik houden, die kreeg ze van een ex. Ik kan me niet voorstellen hoe de persoon die zoiets als cadeau zou geven eruit zou zien, maar ik kan me wel voorstellen hoe iemand zich gedwongen zou voelen het kopje te gebruiken. Het zal wel niet matchen bij ander servies en stoot met elke slok tegen je neus aan. Er ligt stof in de groef tussen mok en handvat, alsof het al lang niet is afgewassen. Ik zou een betere mok voor haar uitzoeken.
De vraag bracht me in verlegenheid en zo zat ik minutenlang op haar bed met de suikerzakjes tussen ons in.
Alles staat ingedeeld in clusters op de vloer van mijn slaapkamer, in de categorieën: souvenirsmokken, feestmokken, mokken met rare handvaten, mokken in ongewone vormen, kopjes van fine China, mokken met de koninklijke familie, mokken met popcultuurfiguren, mokken met patronen en mokken van de IKEA.
De helft van de mensen die ik vroeg om een kopje suiker vroeg waarvoor ik het wilde gebruiken. Ik probeerde bij iedereen iets anders te zeggen, zodat ik het voor mezelf ook spannend kon houden. Zo denkt de buurvrouw dat ik een kakkerlakkenplaag heb en iemand anders weer dat ik een bos bloemen vers wil houden. Tegen het einde van de straat vond ik het lastiger worden een reden te bedenken om om suiker te vragen. Ik was de man met de limoengroene trap dankbaar dat hij er niet naar vroeg, want dan had ik een ware reden moeten vertellen.
Ik kijk een tijdje naar de mokken. Van elk huis in de straat heb ik een kopje suiker op mijn slaapkamervloer staan, maar ik ben maar bij één iemand binnen geweest. In de eerste kop, die ik kreeg van mijn buurvrouw, is al een mierenkolonie getrokken. Het liefst houd ik alle mokken. Dan wacht ik tot mijn buren ontdekken dat ze er één missen, eentje waar ze nauwelijks uit drinken. Eentje die zo kitsch is dat het pijnlijk ontbreekt op de plank tussen andere mokken. Ze zullen aanbellen en vragen of ze hun mok terug mogen of ze zullen besluiten dat ze hem toch hadden willen doneren aan een tweedehandswinkel en het erbij laten. De mok met giraffennek als handvat zou ik het meest missen. De voormalige eigenaar, iemand van mijn leeftijd met wangen vol glitters, had de moeite gedaan er een halve bus poedersuiker in te dumpen. Iets anders had hen niet. Suiker is suiker, had ik toegestemd.

Odette van Heesbeen (1998) schrijft om zich af te zetten tegen het antropocentrische denkkader. Ze studeerde af aan Creative Writing ArtEZ met Als ik dier was was ik mens, een korte verhalenbundel met absurdistische tekst en illustraties. Naast schrijven verdiept ze zich in hedendaagse ethiek, maakt ze kleine portretten van vogels en droomt ze ervan ooit vastgehouden te worden door een octopus.

Lies Schroeyen (1990) is een illustrator uit Hasselt. Ze maakt tekeningen waarbij sfeer en gevoel een grote rol spelen. Inspiratie haalt ze uit het dagelijkse leven, eigen ervaringen en poëzie. Wanneer ze niet aan het tekenen is, vult ze haar dagen met twijfelen en lesgeven op een kunstacademie.