Jong meisje zoekt naar God, verdwaalt in een maisveld en wordt boos op Maria.
Zolang ik me kan herinneren ben ik op zoek naar dingen.
Terwijl ik opgroeide zocht ik steevast naar mijn bril, mijn bibliotheekboeken en naar gehaktballetjes in de tomatensoep. Ik zocht naar een oplossing voor wiskundige vraagstukken, naar vrienden en naar bijzondere stenen. Op een eerste voorzichtige lentedag zocht ik naar een zonnig hoekje van de speelplaats om in te gaan zitten en elke week opnieuw zocht ik naar een excuus om niet in het water te moeten tijdens de zwemles. Toen ik acht was, zocht ik naar een jongen voor mijn eerste kus. Toen ik tien was zocht ik mijn eerste beha uit. En tussen beide belangrijke gebeurtenissen in, zocht ik naar God.
Elke zomer bezocht ik met mijn ouders kerken en kathedralen. Urenlang vergaapten we ons aan kruisbeelden, we schuifelden rond onder gewelven en staarden omhoog naar barokke wanden. In het omfloerste licht speurde ik naar een goddelijk teken, in lege kerkportalen zocht ik zijn aanwezigheid.
Ondanks hun architecturale interesse op reis stonden mijn ouders afkerig tegenover de kerk. Ik mocht niet naar de katholieke school op het einde van de straat en een zondagse uitstap naar de mis zat er niet in. Mijn hang naar transcendentie werd geheel genegeerd.
Toch hield mijn geloof stand. Het eerdere ‘liefste dagboek’, verving ik door ‘liefste God’, een eenvoudige ingreep waarmee ik de Heer helemaal in vertrouwen nam. Voor ik ging slapen seinde ik mijn wensen door naar de hemel en als ik wat geluk kon gebruiken, sloeg ik snel een kruis. Elke dag voerde ik een ritueel uit om God’s ondoorgrondelijke regels niet te schenden. Zo vermeed ik de voegen tussen de stoeptegels, keek ik niet in het donker naar buiten voor ik diep had ingeademd en probeerde ik zoveel mogelijk bewegingen drie keer uit te voeren. Het maakte mijn wereld een stuk beter beheersbaar, ook al leek ik daardoor op een gekke eenmanskermis.
Die zomer bracht ik een paar dagen door bij de grootouders van een vriendinnetje. Het verkavelde platteland was een magische plek. De velden, de weidse hemel waar we van op zolder naar keken en de dieren die loom en vreedzaam in de wei stonden, alles leek er onderdeel van een goddelijk geheel. We verbleven in een oude boerderij met golvend gepleisterde muren, zware balken en boven elke deur Jezus aan het kruis. De beeldhouwwerken hielden me ‘s nachts uit mijn slaap.
‘s Avonds werd er voor de maaltijd een gebed gepreveld. Ik genoot van het ogenblik stilte en de aandacht die iedereen had voor de aardappelen en het vlees badend in een saus van vet. De grootvader dankte voor het brood en de spijzen en ik at alsof ik was uitgehongerd en aardappelen en varkenslapjes voor het eerst kreeg voorgeschoteld.
Op een middag speelden we met de kinderen uit de buurt verstoppertje. We hingen rond op blote voeten in de warmte die ons omsloot en naar lindebomen en gedroogd gras rook.
Een meisje stond met haar gezicht tegen een boom en telde tot honderd. Iedereen stoof weg. Ik holde het erf af, stak het zandpad over en dook het maïsveld in.
De mais was hoog opgeschoten en piekte een stuk boven me uit. Ik stuiterde steeds dieper het veld in tot ik niets dan stengels, bladeren en halmen zag. Daar hurkte ik neer.
Na een tijd hoorde ik de stemmen van de anderen in de verte. Ik bleef zitten. Er liep een mier over mijn linkervoet. Alles om me heen was doodstil.
Na heel lang wachten, was ik er zeker van dat ik als enige overbleef. Ik had gewonnen. Ik stond op en wandelde in de richting waar ik vandaan was gekomen.
Ik zigzagde door het veld dat zich aan alle kanten uitstrekte. Ik wandelde steeds sneller en probeerde een rechte lijn aan te houden. Ik twijfelde steeds meer of ik de juiste richting uitliep. Na een tijd besefte ik dat ik niet meer wist waar het huis was. Ik sloeg een andere richting in en begon sneller te wandelen. Ook daar niets dan stengels en halmen. De anderen zouden zeker een nieuw spel beginnen. Ik begon te rennen. Met wiekende armen liep ik verder, de bladeren sloegen tegen mijn schouders en mijn armen, ik trapte op een steen en greep daarna naar mijn voet. Ik wilde weg. Ik hobbelde verder, schreeuwde nu, riep de naam van mijn vriendinnetje, niet te hard, niet te paniekerig. Ik was verdwaald maar wilde niet laten merken dat ik bang werd. Ik holde over het droge zand tussen de maisstengels die als lansen in de lucht priemden tot ik uit de rijen mais brak.
Eindelijk stond ik weer op de weg. Godzijdank.
Het was een zandweg die er uitzag zoals elke zandweg in de streek. Rechts maakte het pad een bocht. Ik koos die richting. Ook daar vond ik in de leegstaande gracht en de enkele boom geen herkenningspunt. Voorbij de tweede bocht stond een wit kapelletje. In de stenen nis prijkte een afgebladderd Mariabeeld.
Er was geen mens in de buurt. Ik knielde neer en keek op naar het stenen gezicht. Op mijn knieën sloeg ik een kruisteken en vroeg of ze me de weg wilde wijzen. Gespannen tuurde ik naar haar gelaat. Haar bolle ogen bleven onbewogen.
Opnieuw tikte ik met mijn vingers op mijn hoofd, mijn borstbeen en mijn jonge schouders. Maria staarde met heilige blik voor zich uit.
Het was een lelijk beeld. Ik raapte een steen op en mikte naar haar hoofd. De kiezels kaatsten af tegen de sokkel en ploften terug in het zand.
Ik draaide me om en begon de weg af te lopen.
Het stof van de weg zette zich vast in mijn handpalmen, mijn voeten kregen de kleur van het zand. Ik had dorst.
Eindelijk zag ik een huis. Op het erf en in de schuur was er niemand te zien. Na enkele tellen wachten geloofde ik niet dat er nog een gezicht zou verschijnen vanachter de gehaakte gordijnen op de benedenverdieping. Ik belde aan.
Een oudere jongen deed open. Hij stelde voor om me met de fiets naar de anderen te brengen. Hij had stevige armen en een brede rug. Ik klampte me vast aan het zadel en draaide mijn gezicht niet weg toen ik heel licht zijn jongensgeur rook.
Die avond aan tafel luisterde ik niet naar het gebed en at ik omdat ik honger had. De kruisbeelden in de kamers zagen er alleen nog klein en eng uit en ook de grootouders leken klein en eng omdat ze geloofden in een versteende Maria en Jezus aan het kruis.
‘s Avonds in de slaapkamer kon ik mijn pyjama niet vinden. Ik besloot er niet naar te zoeken. In de jurk waarin ik de hele dag had gespeeld, viel ik in slaap.
---
Dit is een gastbijdrage van Elise de Groot. Elise heeft het hoofd in de wolken, een diploma in filosofie en rechten en een kantoorjob in Antwerpen. Verder koestert ze een grote liefde voor het leven en gelooft ze sterk in onsamenhangende mensen en het nut van een rijk innerlijk bestaan.