Wie heeft de grootste afstand tot de arbeidsmarkt: iemand zonder baan of iemand die denkt dat het leuk is om in een Braziliaanse grafietmijn te werken, vraagt Daan Steinebach zich af.
Als een politicus aanschuift bij Zomergasten is het naar goed Haags gebruik tijd voor antipolitiek. Afgelopen zondag was de eer aan Eric Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat voor de VVD. Dat laatste is dan weer gebruik bij de VPRO: na Rutte (2016) en Ben Verwaayen (2012), is Wiebes de derde VVD’er in actieve dienst die de kostbare uren krijgt toebedeeld.
De avond was precies wat je had kunnen verwachten: er waren genoeg persoonlijke ontboezeminkjes. Zoals daar waren: Wiebes loopt graag door de bergen van de noordwestelijke VS met ‘hét tentje,’ van net meer dan een halve kilo. Sympathiek. Hij moet lachen om ‘Kreatief met Kurk,’ met Tosca Niterink en Arjen Ederveen. Waarom, geen idee. En Pippi Langkous natuurlijk. Al was dat fragment eerder een póging tot vertedering. De minister was als jongetje verliefd geweest op die ‘sterke vrouw.’ Al was het wel jammer dat ze niet werkte voor haar geld. Dat ze niet kan rekenen (‘Drie maal drie is zes, wiedewiedewie wil van mij leren?’) is niet erg: Wiebes legt het haar wel uit. Dat hij een kind is van de Tweede Feministische Golf wreekt zich hier: het probleem van mansplaining is ook meer iets van de derde.
Wiebes werkt niet voor het geld
Werk, dat ontlokte misschien het meest onthullende moment van de avond. Wat het is leerde Wiebes pas later, door een te jong overleden vader en een weliswaar feministische maar niet werkende moeder. Toen ontdekte hij ook hoe belangrijk het is. Niet om het geld (veelzeggend in zichzelf), maar om de zin die het geeft. Janine Abbring vraagt door, waarna de minister zijn bril afneemt (de hele avond een aankondiging van emotie). Een anonieme naaste heeft, leren we, ‘iets meer afstand tot de arbeidsmarkt dan ikzelf.’ Soms werk, soms niet. Zichtbaar geëmotioneerd verteld Wiebes over de moeilijkheid van die werkloze periodes, de neerslachtigheid, het isolement.
Ontroerend, al is het ook klassieke antipolitiek om een emotionele drijfveer te tonen achter de standpunten van je partij (‘VVD, de banenkampioen!’). Al staat dat in schril contrast met hoe hij even later de Britse Brexit-kampioen Boris Johnson affakkelt om een overvloed aan emotie. ‘We hebben een saaie baan,’ neemt de minister hardvochtig afstand van politiek vanuit het hart. Het gaat om goed beleid: ‘zodat we over twintig jaar kunnen zeggen dat het een goed idee was.’ Saai dus en zonder emoties, behalve als het over werk gaat. Of over wat Wiebes tot het grote thema van de avond heeft gedoopt: vooruitgang. ‘Dat ontroert me.’ Hem ontroeren ook zijn hardste critici: ‘Dat ze op een geestige manier wat bijdragen,’ zijn stem slaat bijna over, ‘is oké.’
In dat kader heeft hij er ook wat echte politiek in gesmokkeld, al is dat wel voor de goede verstaander. Na goed een uur verschijnt er een potlood in beeld, vastgehouden door Nobelprijswinnaar voor de economie Milton Friedman. ‘Mijn held,’ zwijmelt de minister. De held legt uit dat niemand dat potlood in zijn eentje had kunnen maken: hout uit de Amerikaanse staat Washington, rubber uit Maleisië, grafiet uit een mijn ‘ergens in Zuid-Amerika,’ enzovoorts enzovoorts. Dat potlood, doceert Friedman, brengt de duizenden mensen bij elkaar die eraan hebben gewerkt, niet alleen zodat je een potlood kunt kopen voor een schappelijk prijsje, maar ook om ‘harmonie en vrede’ te brengen in de hele wereld.
Wie belang hecht aan de aarde en menselijk welzijn is ‘enorm egocentrisch’
De minister steekt van wal met een minicollege economie. ‘Economie is de manier waarop wij dingen voor een ander doen,’ leren we. Mensen die er het nut niet van inzien en belang hechten aan de aarde en menselijk welzijn vindt Wiebes ‘enorm egocentrisch’. En dan moet het ergste nog komen, als hij het over de Nederlandse rijkdom heeft: ‘Die welvaart hebben wij zelf gemaakt. Er was niks, er was een modderpoel.’
Nee, minister Wiebes, dat hebben we niet zelf gemaakt. Die rijkdom hebben we gejat.
Waar? ‘Ergens in Zuid-Amerika,’ zei de door Wiebes zo bewonderde Milton Friedman over dat grafiet. Die onnauwkeurigheid was vast niet per ongeluk. De enige grafietmijnen in Zuid-Amerika zijn in het straatarme zuiden van Brazilië, op het moment van de documentaire van Friedman al anderhalf decennium onder bewind van een gruwelijke militaire junta in dienst van Westerse multinationals – iets waar de ‘Braziliaanse Trump’, Jair Bolsonaro, openlijk naar terugverlangt. Net als de rest van Zuid-Amerika, overigens. Allemaal gesteund of opgezet door de CIA en geadviseerd door, jawel, diezelfde Friedman. ‘Vrede en harmonie.’
Dat is het verhaal dat Wiebes ons niet vertelde, maar wat voor iedereen die ‘niet meer hoeft te werken voor het geld’, zoals hij, wel de werkelijkheid is: postkoloniaal hyperkapitalisme dat het met de aarde, de mens en zelfs de democratie niet te nauw neemt.