Het publiek bij de allerlaatste voorstelling van Blue, over racistisch politiegeweld, hoefde niet verteld te worden hoe hyperactueel de voorstelling was die ze zagen. Terwijl de krantenpersen ronkten na het geweld tegen demonstranten en Amnesty-waarnemers (en de twijfelachtige rol van agenten) afgelopen weekend, bezocht theatermaker Marthe van Bronkhorst een opera die zwarte pijn omzet in muziek, en die soms schuurde.
‘Oh, I ain’t yo baby’, ‘Are you packin’?’, ‘Take off the hoodie’. Dit is de allereerste keer van mijn leven dat ik deze woorden gezongen heb horen worden in een opera. Blue (2019), een opera over racistisch politiegeweld door Jeanine Tesori en Tazewell Thompson, werd dinsdag voor het laatst opgevoerd bij de Nationale Opera in Amsterdam. Een stuk met een cast van kleur op een plek met, van oudsher, een grachtengordelimago, waar doorgaans vooral klassiekers als Puccini en Händel gespeeld worden.
Hoe actueel Blue is hoeft eigenlijk niet uitgelegd te worden. Al dagen berichten media over het geweld tegen anti-zwartepietbetogers in Staphorst afgelopen weekend. Demonstranten en Amnesty-waarnemers werden klemgereden, met vuurwerk en eieren bekogeld, geïntimideerd, hun auto’s werden met olie overgoten terwijl mensen in blackface met fakkels dreigden. De politie greep niet in. Een aanwezige dienstwagen stond zo dichtbij dat demonstranten die vanuit de bus 112 belden het nummerbord konden doorgeven aan de collega’s.
Een van de centrale vragen in Blue: zijn de politie en de wet mijn vriend of mijn vijand?
Een van de centrale vragen die de vaderfiguur in Blue zichzelf stelt doet dan ook akelig actueel aan: zijn de politie en de wet mijn vriend of mijn vijand? Deze man, zwart én agent, moet de dood van zijn zoon onder ogen komen – door politiegeweld. Een ultieme tragedie. Ondertussen rouwt de gemeenschap mee: de moeder, de vriendinnen als drie schikgodinnen die ongevraagd advies geven, de vrienden van de vader. Dit alles is geen film van Spike Lee, maar wordt gezongen. Met een libretto van klassieke muziek, ja, én jazzinvloeden, én minimal music.
In de eerste akte van Blue worden alledaagse, onschuldige en banale gezinstaferelen groots neergezet. Hoe houd ik mijn pasgeboren baby vast (een trio van moeder, vader en vroedvrouw), welkom bij de papa-club, je zult nooit meer slapen (een kwartetzang van mannen die ondertussen football kijken), maar ook een clash tussen pubervader en zoon. In de tweede akte is de zoon dood, de vader gedesillusioneerd, en het enkel nog rouw dat de klok slaat. De vader twijfelt aan alles: zijn baan, de maatschappij, zelfs God (‘A white god in white cloudy heaven’).
Hoewel Blue sinds dinsdag niet meer te bezoeken is, is de documentaire/making-off beslist de moeite waard. Daarin is te zien dat bas Kenneth Kellogg, die de vaderfiguur vertolkt, eenzelfde desillusie voelde als zijn personage: ‘Ik reisde de wereld over met opera, terwijl mensen die op mij leken vermoord werden. Ik dacht eraan om te stoppen, ik had niet het gevoel dat ik iets kan bijdragen aan de wereld.’
Individuele personages smelten samen en worden één gemeenschap die rouwt
Het is jammer dat die desillusie, en dat loyaliteitsconflict van de vader, juist in Blue niet erg wordt uitgewerkt. Hij hint erop dat hij de moordenaar van zijn zoon wil vermoorden, dat hij van zijn geloof af is, maar dit verhaal wordt niet afgemaakt. De individuele personages smelten in de tweede akte samen en worden één gemeenschap die rouwt, de vriendinnen van de moeder zingen: ‘We lost a son.’ Wat Blue dus wel doet: het bezingt diep-, diepgevoelde zwarte pijn. Alle zangers, het Residentie Orkest en de dirigent doen dat prachtig en doorleefd. In de eindscène komt ten slotte alleen een flashback naar hoe het had kúnnen gaan (onschuldig samen aan tafel): geen verlossing, geen deus ex machina. Dat zijn we als publiek niet gewend, maar het toont het onaffe van dit verhaal over politiegeweld: de wond is nog niet klaar om te helen, dit verhaal is niet klaar voor een ‘mooi einde’.
De recensies die afgelopen tijd verschenen waren gemengd. Trouw was positief (‘Een overdonderende klap in het gezicht’, ‘schitterend pathetisch’, ‘een theatrale meesterzet op het einde’, 5 sterren). NRC is om diezelfde argumenten gematigd (‘De stemmingen [zijn] eendimensionaal… Een majeur [einde met] een uit de lucht vallende epiloog’, 3 sterren). De Volkskrant, die de opera beurtelings vergelijkt met musicals, Griekse tragedies en kerkmuziek is dan weer kritisch om ándere redenen (‘Een mengeling van musical, blues en bombast’, ‘rechttoe rechtaan’, 3 sterren). In een stuk van operamagazine De Nieuwe Muze werd Blue nog net niet met de grond gelijkgemaakt. Blue zou ‘op allerlei gedachten hinken’, de personages zouden ‘te cliché’ zijn en het geheel zelfs hier en daar ‘te vrolijk’.
Als theatermaker verwonder ik me over deze kritiekpunten en vooral over de maatstaven die de recensenten hanteren. Theater en kunst over personen van kleur is er doorgaans maar in drie smaakjes: smaak één is hyperpositief, empowering, en vol woorden als ‘urban’ en ‘street’. Smaak twee: ‘zielig verhaal’, problematisch en vol ‘ontheemding’, ‘nergens bij horen’ of ‘slachtoffer’. Smaak drie, ‘true crime’, is kalifaatmeisjes of mocro maffia. Blue valt in geen van drie categorieën, de vaderfiguur is slachtoffer én onderdeel van het systeem, de tekst is tragisch én komisch, de muziek hier en daar zelfs lichtvoetig, het laat zich niet makkelijk in een hokje duwen. Dat schuurt.
De vaderfiguur in Blue is slachtoffer én onderdeel van het systeem
Recensenten worstelen met hoe ze de opera moeten bespreken: leggen we hem langs de meetlat van oude klassiekers als Händel en Verdi, dan vindt men de muziek te voorspelbaar en bombastisch; leggen we hem langs de meetlat van Hamilton, dan vindt men de maatschappijkritiek weer niet tongue-in-cheek of subtiel genoeg verpakt. Het is confronterend om een bombastische, grote opera te zien over een onderwerp dat niet, zoals verboden liefdes en maskeradebals, in een ver verleden ligt waarin opera’s doorgaans spelen. Dat hoort niet. Racistisch politiegeweld, daar zing je geen aria’s vol trillende uithalen over (‘Te plat! Te voor de hand liggend!’), daar mogen geen archetypes in een stuk voorkomen (‘Niet realistisch! Niet empowering genoeg!)’, dat mag niet vrolijk klinken (‘Raar!’). Blue past niet in het narratief.
De interessante vraag is dus: wanneer gaat het driesmaakjesnarratief over personen van kleur veranderen? Hierin is Blue een interessante aanzet. Voorzichtig zijn er al wat barstjes in dit keurslijf van verhalen te vinden: Likeminds produceerde onlangs een drieluik hyperactuele stukken over onder meer het toeslagenschandaal. Op Opera Forward Festival speelde de Zeven Zonden, een stuk in spoken word van diverse makers, het Bijlmer Parktheater besteedde aandacht aan Joseph de Bologne (‘de Zwarte Mozart’). Theater Zuidplein en Rose Stories programmeeren makers zoals Amro Kasr en Fadua el Akchaoui, die de genregrenzen overschrijden. Maryam Hassouni – onlangs gestopt met acteren ‘tot grensoverschrijdend gedrag in de industrie ophoudt’ – schreef over de behoefte aan nieuwe stukken onlangs nog een vurig pleidooi. Op naar meer!
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Clärchen en Matthias Baus