Pieter Waterdrinkers Zomergasten-avond was een grootse vertelling waarin literatuur en werkelijkheid zich vermengden. Marte Hoogenboom haalt er een krachtige boodschap uit: verdiep je te allen tijde in andermans verhalen.
Kinderliteratuur, die was aan hem voorbijgegaan, zo leerden we zondagavond over Pieter Waterdrinker. Geen Dick Laan in zijn jeugd. Toergenjevs Eerste liefde was het eerste boek dat hij vrijwillig, buiten schooltijd om, las. Hij was toen veertien. Het boek bleek een poort naar een andere werkelijkheid, veel groter en aantrekkelijker dan het Zandvoortse hotel waarin Waterdrinker opgroeide.
Dat gegeven valt lastig te rijmen met de verteller die zondag aan het woord is: wie na drie uur nog dacht dat er schrijvers in de wereld zijn die Waterdrinker niet uit zijn blote hoofd kan citeren, lette niet op. In Waterdrinkers wereld is alles ofwel literatuur, ofwel aan de hand van literatuur te duiden. Het negentiende-eeuwse Rusland noemt hij dickensiaans, het ondernemerschap van Geert van Oorschot elschottiaans, en de ene na de andere literaire quote – Nederlands, Duits, Russisch… – borrelt bij hem op. Hoe kan deze man niet al lezende geboren zijn?
Hij zoekt altijd naar ontroering, naar verhalen.
Waterdrinker spreekt over Rusland en Europa met de blik van de doorgewinterde romancier: hij heeft oog voor de verhalen van de kleine mens, neigt in zijn uitweidingen steeds naar het perspectief van de ondernemers, de zwoegers, de krijgsgevangenen – drommels die in ‘de tombola van de geschiedenis’ terechtkwamen. Hij zoekt altijd naar ontroering, geeft hij toe, naar verhalen, wetende dat hij ooit moet schrijven over wat hij op dat moment meemaakt. Bij het zakendoen zat dat hem vroeger in de weg – geld kon hem gewoonweg niet genoeg interesseren –, maar daar lijkt hij tegenwoordig allesbehalve rouwig om.
Zeker de eerste helft van het gesprek weet Waterdrinker zondag moeiteloos te dragen. Zijn interviewer en publiek liften mee op de golf van (literaire) associaties waarop hij vaart. Hij geeft zelf de richting aan die het interview op moet gaan en introduceert meer dan de helft van zijn gekozen fragmenten zelf, als vanzelfsprekende climaxen van schijnbaar geïmproviseerde uitweidingen. Voor Abbring zal het hebben gevoeld als een zegen: hier zit een gast die zichzelf de diepte in jaagt. Aanvankelijk moedigt ze Waterdrinker dan ook aan om zijn spraakwaterval vooral te laten stromen: ze staat hem niet eens toe een onvoorzichtig ‘godverdomme’ in te slikken.
Waterdrinker blijft zich onverstoorbaar door de wereldliteratuur heen associëren
Gaandeweg de avond moet Abbring haar zegen echter steeds meer zijn gaan ervaren als een vloek. Herhaaldelijk slaagt ze er niet in Waterdrinker te laten vertellen over zichzélf. Haar talloze maar-vertel-nou-overs worden stug genegeerd, terwijl haar gast zich onverstoorbaar door de wereldliteratuur heen blijft associëren. Misschien valt er niet anders te verwachten van een man die zijn leven rond het schrijven heeft ingericht. ‘Als ik wil schrijven,’ zegt Waterdrinker, ‘moet ik ervoor zorgen dat mijn leven op literatuur gaat lijken.’
Uiteindelijk grijpt Abbring naar de rechtszaak rond Waterdrinkers debuutroman (hij werd aangeklaagd voor antisemitisme en vrijgesproken). Daar wil de schrijver aanvankelijk niet over praten, maar zijn woede laat zich niet beheersen: ‘Er zijn twee dingen waarbij de verdenking tegelijk de veroordeling is, namelijk pedofilie en antisemitisme.’ Alleen de literaire context van de rechtszaken rondom Hermans (Ik heb altijd gelijk) en Reve (het Ezelsproces) kunnen Waterdrinker enigszins kalmeren.
‘Je kunt leed nooit met elkaar vergelijken’
Daadwerkelijk meer ruimte voor het persoonlijke ontstaat pas tegen het einde van het gesprek. Abbring vraagt naar Waterdrinkers relatie met zijn echtgenote, die hij omschrijft als een aantrekkelijke maar boven alles intelligente vrouw. En een lang en intiem interviewfragment met Maarten Biesheuvel schept de veilige ruimte om te praten over ouder-kindverhoudingen en de onvermijdelijke dood van ouders. Waterdrinker spreekt liefdevol over de band met zijn eigen ouders, die hun leven lang zwoegden zonder daar onder aan de streep iets voor terug te zien. Maar net wanneer het intiem dreigt te worden slaat Waterdrinker een brug naar zijn verhaal van de avond: hij refereert aan het leed van de inwoners van Leningrad. ‘Je kunt leed nooit met elkaar vergelijken,’ gooit hij het onderwerp op slot.
Literatuur en werkelijkheid lopen bij Waterdrinker nu eenmaal naadloos in elkaar over. Zelfs iemand als Poetin valt te begrijpen als je hem beschouwt als een literaire figuur. En net als in de literatuur is Waterdrinker wars van stereotyperingen, zowel de negatieve (van het Westen over Rusland) als de positieve (de misplaatste nostalgie onder jonge Russen naar het Sovjetverleden, dat ze alleen kennen van de propagandafilms). ‘Je kunt niet over Rusland praten zonder de nodige voetnoten,’ waarschuwt Waterdrinker, wanneer hij het heeft over de afstandelijke houding van West- ten opzichte van Midden- en Oost-Europa.
Misschien is dat wat Pieter Waterdrinker ons zondagavond duidelijk heeft geprobeerd te maken: dat we verder moeten lezen, meer moeten lezen – ook de voetnoten –, ons meer moeten verdiepen in de ander en in diens unieke verhaal.

Marte Hoogenboom (Amersfoort, 1994 en Amsterdam, 2019) was eindredacteur, toen adjunct-hoofdredacteur, toen hoofdredacteur, toen magazinechef en nu weer eindredacteur bij Hard//hoofd. Tussen het uitstellen door schrijft ze aan haar debuut, dat in 2041 verschijnt.

Bram Dirven is oud-chef Illustratie van Hard//hoofd.