Frank Bloem is acht weken lang de Zondagsschrijver. Hij schrijft voor hard//hoofd een bijzondere verhalenserie over personen die worstelen met hun lichaam, of met dat van een ander. Acht verhalen die op ingenieuze wijze in elkaar grijpen. Acht verhalen die onder je huid kruipen. Vandaag deel V: "De Halve Bol".
We staan in de rij voor de skilift in het Oostenrijkse plaatsje Fügen, een niet al te druk skigebied in het Zillertal. Rick en ik, broer en zus Zuiderveld. De tweeling. Rick heeft me het weekje skiën cadeau gedaan. Hij werkt voor de bank en kan het makkelijk betalen.
Omdat ik niet durf te vliegen zijn we maar met de trein naar Oostenrijk gegaan. Tijdens elke vliegreis die ik maak stort het vliegtuig waarin ik zit minstens tien keer neer. Elke trein die ik neem derailleert en de auto's waarin ik zit vliegen in de vangrail, rijden in een kanaal of slaan over de kop. Als ik mijn huis verlaat wordt het leeggeroofd en de keren dat ik bij de dokter in de wachtkamer heb gezeten omdat ik weer kanker had zijn niet meer op twee handen te tellen. Zelfs niet op vier handen. De laatste keer dat ik daar zat en de dokter me wederom vertelde dat ik niets onder de leden had, adviseerde hij mij om naar een psycholoog te gaan.
Daar ben ik niet naartoe gegaan, want ik ben niet gek. Mijn probleem is lichamelijk, niet psychisch.
Met mijn hersens zit het juist wél goed, ik ben assistent in opleiding! Ik schrijf een dissertatie over Emily Davison. Over haar dood in het bijzonder. De onbevreesde militante vrouwenactiviste die onder andere streed voor het vrouwenkiesrecht, en de dood vond toen ze met twee vlaggen het renparcours van de Epsom Derby oprende en daarbij werd vertrappeld door het paard van Koning George V. Haar dood is gefilmd, het is triest en afschrikwekkend om te zien, maar het heeft ook iets komisch. Een zwart-wit filmpje met dezelfde verrassende wending als menige slapstick, vrolijk en tegelijk afschuwelijk.
Ik heb geen psycholoog nodig om het verband te leggen met de dood van onze vader, die tijdens een vakantie op Vlieland door een krachtpatser met een paal op het wad werd geslagen.
We zaten op de waddendijk, mijn broer en ik en we zagen hoe onze vader, tijdens een door kampeerders georganiseerd spel, na eerst vier tegenstanders te hebben uitgeschakeld uiteindelijk zelf met een brute slag van de paal werd geslagen. In eerste instantie ging er gejuich op van de kant. Ik vond het wel leuk om mijn vader in de modder te zien neerkomen. Maar toen hij daar bleef liggen, kregen Rick en ik door dat het goed mis was. Toen sloeg de slapstick om in een hel.
Beeld: Lisa-Marie van Barneveld
Na papa's dood is het veel erger geworden. Ik durf de deur niet uit te gaan zonder vijf keer te controleren of ik de deur op slot heb gedaan en het gas uit is.
Ik weet dat mijn moeder niet slecht was. Dat haar depressie na onze geboorte niet háár schuld was, noch de onze. Ik kan me inmiddels invoelen hoe zij zich bestolen voelde door haar kinderen, die, in haar woorden, een deel van haar geroofd hadden. Haar achter hadden gelaten als een lege huls. Een huls die mijn moeder meteen weer had willen vullen, maar daar dacht onze vader anders over. Die had na de zwangerschap gedacht: 'Dit nooit meer', en volhardde in zijn weigering na de tweeling nog een kind te nemen.
Niet alleen mijn moeder verloor iets van zichzelf, ook ik moest na de geboorte een deel dat mij toebehoorde missen. De helft van mijn wezen bleek in een ander lichaam gehuisvest. In dat van mijn broer. Sindsdien jaag ik op het deel dat in mijn broer is opgeslagen. Dat hij me heeft afgenomen. Zijn succes had mijn succes moeten zijn.
In dromen verenig ik het lichaam van mijn broer wel eens met het mijne. Toen ik veertien was en mijn leven zich hulde in de nevelen van mijn puberteit waren die dromen seksueel en met schaamte omkleed. Later, toen Rick successen vierde in het bankwezen werden ze gewelddadiger. Soms zelfs op het walgelijke af. Ik heb hem ooit in een droom opgegeten.
Maar meestal beleven we op weg ergens naartoe, tijdens een autorit of in een vliegtuig een catastrofaal ongeluk. Dat ook mijn lichaam het ongeluk niet doorstaat, dat deert niet. De twee Maagdenburger halve bollen, die bij de geboorte gescheiden werden horen samen te komen.
Ik ga liever niet op reis en vind skiën eng, maar ik heb toch maar ingestemd om mee te gaan. Ik ben dankbaar dat hij me deze reis heeft aangeboden. En heb me erop verheugd om weer in zijn nabijheid te zijn. Nu, op de eerste dag van onze week in Oostenrijk sta ik met knikkende knieën voor de skilift. Ik ben al een keer uit de rij gegaan om te plassen en moet nu weer, maar ik durf niet nog eens te gaan. Rick heeft mij de ski's van zijn vriendin geleend, die dezelfde schoenmaat heeft als ik. Terwijl het moment van instappen nadert, klem ik de ski's stevig vast. De rij voor de lift slingert langs een ruimte waarin een aantal kabelbaan-cabines hangen die zijn losgekoppeld van de kabel, voor onderhoud.
Dat kan dus. Ze kunnen los. Het zweet staat in mijn handen als we instappen. De cabine is groot genoeg voor vier personen, maar we zitten er met zijn tweeën in. De ski's staan in een bakje aan de buitenkant van de cabine. Bij het loskomen uit het station zwiept het kabinetje naar buiten, de ski's klapperen, ik slaak een gil en schaam me daar meteen voor.
We bungelen aan de kabel door een verticale wereld. Afwisselend glijden we dicht, dan weer ver van de bergwand door de lucht. Ik kijk paranoïde mee naar alles waar Rick me op wijst. Waar ons huisje is. Waar de treinbaan loopt. Hij laat me de houtzagerij zien, die in een groot deel van het dal de aangename geur van gezaagd hout verspreidt. Ik aanschouw alles met toegeknepen kringspier.
Hij wil het kleine raampje naar beneden schuiven om wat frisse berglucht in het wagentje te laten, maar ik verbied het hem.
Dan staan we met een schok stil. Of nee, we krijgen een ferme klap. De kabel stokt en het gondeltje zwiept gevaarlijk heen en weer. Eén skistok valt uit het bakje. Ik verstijf, maar als ik naar Rick kijk, die tegenover mij zit, zie ik mezelf. Ik zie het bloed uit zijn gezicht wegtrekken en de angst in hem sluipen. Hij wordt overweldigd. In het bungelende en op en neer gaande kabinetje ben ik het niet die doodgaat van angst, het is mijn broer.
'Ik wil niet.' Het komt piepend uit hem. 'Ik kán niet dood!'
Er golft iets op. Hij slikt het weg. Ik ziet het nogmaals opkomen. Rick schuift met een klap het raampje open. Door de kleine opening past geen mensenhoofd. Mijn broer slaakt de hardste en ijselijkste kreet om hulp die ik ooit hoorde.
Met een licht schokje zet de gondel zich weer in beweging.
Ik kijk naar buiten. Ik zie de maagdelijk witte sneeuw onder ons doorglijden en we komen langzaamaan wiegend boven de wolken uit.
--
Frank Bloem (1978) is beeldend kunstenaar, bedenkt corporate identities, is internetradiopionier en schrijft. Hij studeerde Beeldende Kunst aan de Gerrit Rietveldacademie en was Artist in Residence bij Het Vijfde Seizoen, AiR! en Badgast.
Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.