Gilles slaapt niet meer. Gelukkig is hij huisvrouw, en schrijver. Iedere zondagochtend heeft hij op hard//hoofd een moment voor zichzelf. Zondagsrust: het (niet zo jonge) vaderschap van Gilles van der Loo, van onderen belicht.
Nadim krijgt tanden. Hij krijgt ze één voor één. Elke tand moet zich vanuit zijn schuilplaats in het kaakbeen opwerken, dwars door het maagdelijkroze tandvlees in het bekkie van onze zoon. Elke tand lijkt ook evenveel pijn te doen; er wordt evenveel gekwijld, gejengeld, niet-gegeten en niet-geslapen.
Als ouders leven Birre en ik natuurlijk erg mee: zo slapen wij ook niet meer, zijn ook ónze maaltijden verstoord, en zaten we gisterenavond (toen Nadim even sliep) afwezig kwijlend naar de tv te staren. Het was een van die programma’s waar je dom van wordt, en de IQ-punten vielen van ons af, om als stuivers onder de bank te rollen, tussen stofkonijnen, paperclips en vergeten kattenspeelgoed.
Ik wilde een hand op Birres schouder leggen, maar miste; had niet de kracht hem nog eens op te tillen. Birres hoofd viel voorover. Ze zei: "Zullen we naar bed?"
Mijn telefoon lag te ver weg. "Hoe laat is het?"
De verwarming tikte. Een van de katten liep voorbij. Ik merkte dat het geluid van tv al de hele tijd uitstond. Birre zei: "Mogen we alsjeblieft naar bed?"
"Oké," zei ik. "Jij eerst."
Een kracht van buiten haar lichaam leek Birre op te tillen. Schijnbaar zonder haar benen te bewegen - zoals vampiers het doen - gleed ze over de houten vloer naar de badkamer. Ik keek haar na en dacht aan mijn vriend Arie, die geen kinderen had; aan Stijn, Thor en Caroline, die ook geen kinderen hadden.
Vroeger noemden we deze dagen van het jaar de ‘Feestweek’.
Ik stelde me mijn vrienden voor in cafés, op feestjes.
Ik dacht aan uitgaan. Dansen. Lachen.
Na Birre poetste ook ik mijn tanden. Steeds vergat ik waar ik was gebleven: of ik net boven of onder, achter of voor, binnen of buiten gepoetst had. De tandenborstel viel uit mijn hand en kletterde in de wasbak. Het was wel best.
Met mijn vinger op de lichtknop keek ik nog even in de spiegel, naar mijn bloeddoorlopen ogen. Ik dacht aan drank; aan nachten doorhalen met mijn vrienden. Bij zonsopkomst een vuurtje stoken in een oliedrum op het dak van iemands huis.
Ik dacht aan lauwe wodka. Aan cocaïne.
Het leek me maar vermoeiend, allemaal.