Hard//hoofd plaatst regelmatig een ZKV (Zeer Kort Verhaal) van Constantijn Huygensprijs-winnaar A.L. Snijders. Impala Appie deelde zijn geliefde met veel anderen.
De buurt waar seks de hoofdschotel vormde, was 's morgens bij zonsopgang het mooist. De melkboer rammelde met zijn bussen, de bakker rookte op de stoep een sigaret terwijl hij naar de houtduif keek in de dakgoot van het bordeel tegenover zijn winkel. Ik reed in de winter heel vroeg op de fiets naar de Haarlemmerdijk waar ik in de kelders van een rooms-katholieke meisjesschool twee grote kachels met cokes vulde zodat de meisjes om negen uur in een warm lokaal tegen de centrale verwarming konden gaan staan. Soms, als de kou te hevig was, belde de directrice me aan het eind van de ochtend op en gelastte me nog wat te komen stoken. Als ik in Haarlem was waar ik met witte handschoenen in incunabelen zat te bladeren, kon ze me niet bereiken, maar als ik thuis was waar ik aan Impala Appie uitlegde dat in jij wordt de t moet worden genoteerd terwijl je hem niet hoort, en in word jij moet worden weggelaten terwijl je hem daar ook niet hoort, was ik een willoze prooi voor de directrice. Impala Appie bracht me dan in zijn Chevrolet Impala cabriolet naar de Haarlemmerdijk. In de zomer reed hij altijd met het dak neergeklapt, daar had hij hem voor gekocht - om zijn meisje aan de buurt te tonen. Ik stookte alleen in de winter en zat dus nooit in de open auto, ik was een wintergast. Appie kon zich niet voorstellen dat ik voor een fooi dit zware en ongezonde stokerswerk deed en vroeg waarom ik niet zoals hij een meisje aan het raam zette, mijn huis was er zeer geschikt voor, ik woonde in de goede buurt en het bracht veel meer op dan stoken. Ik hielp hem met Nederlands omdat hij voor zijn middenstandsdiploma studeerde. Hij wilde een kapperszaak voor zijn meisje kopen.
Illustratie: Huub Blekkenhorst
Ik weet niet of het er ooit van is gekomen, want ik heb de buurt verlaten en ben in een bos gaan wonen. Mijn verhouding met Impala Appie was niet van dien aard dat ik de binnenkant van het pooierschap ter sprake kon brengen. Ik bedoel de vraag of het hem niet moeilijk viel om zijn geliefde met zoveel anderen te delen. Jaloezie is toch de drijvende metgezel van de liefde, of was in zijn geval economisch gewin de uiteindelijke baas? Als wij vrienden waren geworden had ik hem deze vraag ooit kunnen stellen en misschien had ik hem ook iets kunnen vragen over het raadsel dat mij later bezighield. Het ging om een aardig, ernstig meisje dat haar geld ook in zonde verdiende. Ik praatte wel eens met haar en wist dat zij spaarde voor een huisje buiten. Kippen en een appelboom, daar droomde ze van. Toen ik haar een paar weken niet zag, bereikten mij de geruchten. Haar pooier, die niet bij haar woonde, had in haar afwezigheid de kast opengebroken en het spaargeld gevonden, zestigduizend gulden. In één nacht vergokt. Het duurde geruime tijd voordat zij haar plaats weer had ingenomen, ze was opnieuw begonnen. Ook de pooier werd weer gesignaleerd. Ik kende hem, wij groetten elkaar, ik had zin om 'vuile hufter' tegen hem zeggen, maar mijn geringe aanleg voor de vechtsport weerhield me.