Derk Fangman gaat op pad nog voordat de zon op is, want hij houdt van de ochtend. De zevende uit een reeks van acht belevenissen die hebben plaatsgevonden terwijl jij lag te dromen.
Ik zag het eerste treintje beneden in het dal al klaarstaan terwijl ik mijn linkervoet in mijn skischoen stond te persen, met mijn ene hand leunend tegen de muur van het huisje, met mijn ander de ski’s en de stokken tegen mijn borst klemmend, het was heel onhandig.
Het treintje vertrok over een half uur dus ik had alle tijd om rustig naar het station te lopen. Ik kocht een kaartje en ging op een bankje in de zon zitten, het ging warm worden vandaag. Een vader met zijn dochtertje stonden iets verder en de vader keek mij lang aan en ik keek terug, dat kwam omdat we allebei Nederlanders waren, dat wisten we.
We mochten het treintje niet in, de vader, zijn dochtertje, ik.
- Gereserveerd, zei de conducteur.
- Maar er is niemand.
- Gereserveerd, zei de conducteur weer, de trein vertrekt over twee minuten.
Hij had een fluitje.
- Een lege trein? Vroeg de vader.
- Een gereserveerde trein.
- Door wie?
- De Japanners.
- Ik zie geen Japanners. En de trein vertrekt al over een minuut.
- Ze zijn snel, zei de conducteur, en ze bewegen als een groep. Die zie je niet.
Hij lachte erbij en hij keek naar zijn horloge, zijn fluitje.
- Spooktrein, mompelde de vader. We gingen op het bankje in de zon zitten.
De trein vertrok in een flits. Achter het raam een muur van iPads, telefoons, spiegelreflex camera’s.
In het volgende treintje zette ik mijn ski’s in het rek en ging op een van de bankjes zitten. Ik rolde het raam naar beneden. Aan de ene kant van het dal waren de bergen groen, aan de andere kant wit, de lucht was blauw. Op het bankje naast me zaten een opa, een oma, een moeder en een (klein)zoontje, ze zagen er Engels uit, en dat klopte.
Bij de eerste halte kwamen een jongen en een meisje de coupé binnen, ze hielden elkaars hand vast. Alle bankjes waren inmiddels bezet, er was nog een plek vrij tegenover me. De jongen ging zitten en toen moest zijn vriendinnetje staan. Hij vroeg: "Wil jij niet zitten?" Het meisje zei: "Nee."
Het Engelse jongetje heette George en hij vertelde zijn opa en oma dat hij gister van de zwarte piste was gegaan en toen zei zijn opa dat hij de volgende week tegen zijn vriendjes op school kon vertellen hoe goed hij wel niet was. Hij knikte en drukte toen zijn gezicht tegen het raam en keek naar de bergen met de krijtstrepen. Hij zei: "Beautifully painted." Zijn moeder zei: "Don’t lick the window, George."
Het treintje slingerde de berg op tussen de blauwe, rode, en zwarte pistes door, helemaal tot aan de gletsjer, als je wilde. De pistes waren nog leeg want dit was pas het tweede treintje en in de eerste zaten alleen Japanners en die skiën niet, die wandelen, die zie je niet.
Bij de halte voor de gletsjer ging ik eruit. Ik zette mijn ski’s in het rek bij het hotel en zocht een tafeltje uit op het terras. Ik wilde koffie en een broodje bestellen bij het meisje met het schort.
- Een moment geduld, meneer.
Ze zeulde met een kar vol dienbladen met soep naar het terras aan de andere kant van het hotel.
- Voor wie is al die soep, zo vroeg ’s ochtends?
- De Japanners, meneer.
Ik gooide stukjes van het brood in de sneeuw naast het terras. Twee Alpenkauwtjes doken vanaf het dak van het hotel naar beneden en stortten zich op de kruimels. Ze waren niet bang en leken op onze kauwtjes maar dan met een gele snavel en roze pootjes en in plaats van het krassende geluid zongen ze. De vorige dag had ik een veel grotere vogel door het dal zien zweven, een roofvogel, met rode veren en zijn staart in een V. Ik dacht dat het misschien een rode wouw was en ik sms’te een vriend die vogelaar is of dat zou kunnen. Ja, stuurde hij even later terug, goeie observatie.
Een paar zomers geleden kampeerden we samen in het Geuldal in Zuid-Limburg en hij had het als zijn taak opgevat om mij alle soorten spechten te laten zien. Na een paar dagen had ik de meeste gezien, de kleine bonte, de middelste bonte, de grote bonte, de groene, alleen de zwarte niet. Dat zat hem niet lekker.
Op de laatste dag liepen we langs een rivier, De Gulp. Hij pakte mij bij mijn schouder en zei dat ik stil moest zijn. Goed luisteren, zei hij. Ik luisterde en ik hoorde het geluid dat hij bedoelde en toen klopte hij mij op mijn rug. "Goed zo", zei hij, "nu heb je de zwarte ook." Ik had het beest niet eens gezien. Hij zei: "Dat maakt niets uit." Hij zei: "Horen is scoren."