Conflictmiljonair Vergilius II investeert in het waarmaken van andermans dromen. Een kort verhaal.
Ik noem ze mijn cliënten, maar in feite zijn het gewoon losers. Met hun geknakte gezichten en hun teremensen-zieltjes. Ik verzamel die stakkers. Ik neem ze liefdevol in mijn armen en houd ze een wereld voor waarop zij hopen. Mijn naam is Vergilius II. Als conflictmiljonair investeer ik in potentieel mislukte dromen.
Dit moet ik uitleggen. Ik beschik over behoorlijk veel geld. Vies veel, om exact te zijn. Maar mijn fortuin heb ik natuurlijk niet verdiend met het investeren in andermans armzalige dromen. Die leveren in de praktijk maar weinig op. Conflicten zijn vaak veel lucratiever dan dromen. Daarom ben ik geregeld in Limburg te vinden, een streek die ik al enige tijd bezit. Limburg is zo’n beetje de Toren van Babel: omdat iedereen er een spraakgebrek heeft, liggen de conflicten gewoon voor het oprapen.
Dat investeren in dromen doe ik simpelweg voor mijn plezier. Maar ook uit naastenliefde natuurlijk. Want wie niet kan delen, zal ook nooit vermenigvuldigen. Laatst, op een feestje, beschreef ik mijn karakter als nobel en edelmoedig. Ik zag de mensen om mij heen goedkeurend knikken. Dit is belangrijk, want zo wil ik later herinnerd worden.
Mijn cliënten komen vanuit het hele land naar mijn kantoor – Vergilius II / Dream Broker / Kerkstraat 148b – en ik luister naar hun ellendige verhalen. Meestal sta ik hen toe om te huilen. Soms huil ik een beetje met hen mee. Ik kan dat heel teder, heel charmant en ingetogen.
Dit betekent niet dat elke zielenpoot zomaar op mijn hulp kan rekenen. Nee, daar kan ik niet aan beginnen. Ik kies alleen de grootste droevelingen met de stoutste dromen. Ik vertel hun dat ik die dromen kan waarmaken. Dat ze geluk hebben mij tegen het lijf te lopen. Want uiteindelijk draait het natuurlijk altijd om geld. En daar heb ik genoeg van. Meer dan genoeg, zouden sommigen misschien zeggen.
Wat ik mijn cliënten niet vertel, is dat ik hun dromen uiteindelijk altijd laat mislukken. Dit is het belangrijkste onderdeel van mijn hulp. Volwassen mensen die het in hun hoofd halen te dromen zijn namelijk sowieso ten dode opgeschreven. Dit is algemeen bekend, alleen nog niet wetenschappelijk bewezen.
Wanneer ik klaar ben met mijn cliënten hebben zij werkelijk niets meer over. Ze kunnen alleen nog omhoog. Ik heb velen heel sterk terug zien komen, zoveel dat ik op dit moment even geen voorbeelden kan noemen.
Begin deze week kwam er een negenjarig meisje mijn kantoor binnen huppelen, haar naam was Michelientje. Ze vroeg: ‘Ben ik hier aan het juiste adres om mijn hartenwens te laten vervullen?’
Ik was onder de indruk van haar eloquentie en haar prachtig dikke haar. Hoewel ik zoiets normaal nooit zou doen, stond ik op om haar stoel aan te schuiven. Ik kan wel zeggen dat ik onmiddellijk verknocht was aan haar.
Illustratie: Lisa-Marie van Barneveld
Niet alleen Michelientje zelf, maar ook haar droom ging mij aan het hart. Ik begreep het verlangen dat zij koesterde. Michelientje zat op school en zag haar klasgenootjes de godganse dag selfies schieten met hun telefoons. Michelientje vertelde dat het haar droom was ooit zelf een keer zo’n selfie te kunnen schieten. Ze moest er gewoon de hele dag aan denken. Ze wilde een selfie op de schommel, of eentje in de klas. Een selfie met een dampende appeltaart die ze zelf had gebakken, of eentje in het zwembad, onder water. Er was niets in de wereld dat zij liever wilde dan een eigen selfie, maar het kon nu eenmaal niet, vertelde ze met tranen in haar ogen. Want Michelientje, die had geen armen.
Natuurlijk wist ik wel dat zo’n handicap bepaalde beperkingen met zich meebrengt, maar aan zoiets gruwelijks denk je niet. Ik voelde een diep medelijden met haar.
Michelientje zei: ‘Ik heb de onbedwingbare behoefte om mezelf te fotograferen. Ik wil dat de hele wereld mij ziet. Ik wil dat de wereld mij wel honderd keer per dag ziet.’
Ik klapte in mijn handen. ‘Ik ook,’ riep ik, ‘ik wil ook dat de wereld mij honderd keer per dag ziet.’ Ik was helemaal verrukt van dit fijne wezentje. Ondanks haar fysieke toestand was ze totaal niet op haar mondje gevallen. Je zag ook dat ze intelligent was. Voor iemand zonder armen wist ze verschrikkelijk veel van het leven.
Voor die wijsheid had Michelientje flink moeten betalen. Behalve haar armen, had ze ook haar ouders verloren. Of nu ja, een vader had ze nog wel. Na de kraamdood van haar moeder had ze enkele jaren bij hem in huis gewoond, maar hij had zijn mismaakte dochter verantwoordelijk gehouden voor het verlies van zijn vrouw en behandelde haar als vuil. Toen Michelientje vier jaar oud was, werd zij door jeugdzorg uit huis geplaatst omdat haar vader haar mishandelde. Pleeggezinnen stonden nu eenmaal niet te springen om een kind zonder armen, dus groeide Michelientje op in een weeshuis. Haar vader, Rick, had zijn dochter nooit meer een blik waardig gegund.
Om haar nek had zij twee smoezelige overhemden hangen. Een rooie en een groene. Het was het enige tastbare dat zij van haar vader bezat. Roderick en Groenerick, noemde ze de overhemden. Die hemden stonken een uur in de wind, en je kon duidelijk zien dat zij gewoon was haar mond en ook haar neus er aan af te smeren.
Ik besloot geheel belangeloos alles voor Michelientje te betalen - normaal gesproken gaf ik mijn cliënten altijd een lening. Dat het investeren in potentieel mislukte dromen mij niet om het geld te doen was, betekende niet ik er geen geld voor vroeg. Ik deed het met vieze, vette rentes, opgenomen in kleine, zwarte lettertjes.
Voor Michelientje besloot ik een uitzondering te maken. Ik weet ook niet waarom. Misschien was het de manier waarop ze lachte.
Eerst probeerden we het met een van mijn selfiestokken, maar met dat ding tussen haar tanden had ze op haar selfies een vreselijk ongelukkig gezicht. We moesten iets anders bedenken.
Ik besloot een soort korset voor haar te laten bouwen, met een ring om haar middel, waarlangs een selfiestok zich middels een motortje zou kunnen bewegen. Met een afstandsbediening ter grootte van een muntstuk tussen haar kiezen, zou zij in 360 graden selfies kunnen schieten.
Het korset zat Michelientje als gegoten. Ze sprong in de rondte en met haar kaken klikte ze de ene na de andere foto. Ze nam een selfie in de klas, en eentje onder water. We bakten een appeltaart en schoten selfies met spetters deeg in haar gezicht. Ze nam een selfie terwijl ze wild op de schommel slingerde. Door haar enthousiasme, en omdat zij zich natuurlijk niet kon vasthouden, vloog ze binnen de kortste keren zo van haar schommel af. Klik-klik-klik hoorde ik haar door de lucht voorbij komen. Eenmaal op de grond, schoot ze zelfs een selfie van haar bloedlip. Zuigend op een afgebroken stuk tand zei ze: ‘Dit is het mooiste dat me ooit is overkomen.’
Maar ik had grotere plannen met Michelientje. In mijn privévliegtuig vlogen we de hele wereld over. We schoten selfies in Moskou, Tokyo, Rio de Janeiro. Bij het Colosseum, het Guggenheim museum, en de Chinese muur. Met onze rug ernaartoe zagen we maar weinig van al dat moois, maar dat was bijzaak. We hadden immers de foto’s nog.
In Groenland, met het noorderlicht op de achtergrond, leek Michelientje een beetje uitgeblust. Daarbij stond ze te rillen van de kou. Ze vroeg of ik haar vaders overhemden, Roderick en Groenerick, over haar hoofd wilde trekken, dus dat deed ik. Ze wilde graag naar huis, zei ze. Snel schoot ik zelf nog even een tiental selfies met de groengele waas op de achtergrond. Die stond buitengewoon goed bij de kleur van mijn ogen.
Michelientje zei: ‘Wat moet ik nou met al die selfies?’
Ik begreep niet wat ze bedoelde. Ik vertelde haar dat je die foto’s uploadde op je computer en dan op Facebook en Instagram zette. Dat het eigenlijk heel simpel was. En dat het belangrijk was dat je zoveel mogelijk likes of hartjes kreeg. Dat het daar allemaal om te doen was.
Michelientje werd vreselijk boos en stampte met haar voetjes op het ijs. ‘Wat moet ik nou met al die foto’s waar ik alleen zelf op sta.’ Plotseling was haar boosheid verdwenen en keek ze heel verdrietig.
Ze zei: ‘Wie maakt er nou alleen maar foto’s van zichzelf? Ik wil geen selfie. Ik wil een foto met mijn vader.’ Ze snikte. De mouwen van haar overhemden, Roderick en Groenerick, hingen als lege hulzen langs haar magere heupen.
Ik heb nooit goed met teleurstellingen om kunnen gaan. Ik was helemaal murw geslagen. Dit was het punt waarop ik haar droom had kunnen laten klappen, zoals ik normaal bij mijn cliënten gewoon was. Maar ik deed het niet. Gedwee volgde ik Michelientjes nieuwe wens op, vanaf het vliegveld namen we een taxi naar het huis van haar vader.
Rick had inderdaad behoorlijk losse handjes. Ik moest zelfs wat handlangers inhuren om hem op zijn stoel vast te binden om het halfgezin op de gevoelige plaat vast te leggen. Maar voor Michelientje maakte dat niet uit, ze zat helemaal te stralen van geluk.
Ik liet de foto’s via de snelservice voor haar ontwikkelen, terwijl we thee dronken op mijn kantoor. Toen ik ze voor Michelientje neerlegde, schoof ze de selfies met haar neus zo van het bureaublad op de grond. De foto met haar vader nam ze liefkozend tussen haar kaken. Ze lachte. En als ze had gekund, had ze vast nog uren in haar handjes geklapt.
Deze column is geschreven voor het filmfestival GoShort, met als thema: Selfie.

Derk Fangman kon als klein jongetje eerder praten dan zijn meeste leeftijdsgenoten. Meeuwvogel was zijn lievelingswoord, daar scoorde hij veelvuldig mee.

Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.