Drie jaar geleden ben ik gestopt met roken. Sindsdien rook ik af en toe een sigaret. Tijdens het stappen bijvoorbeeld, of als ik thuis een biertje drink. Soms biets ik doordeweeks een sigaret van een collega. Nog nooit heb ik zo naar tabak verlangd en nog nooit smaakte een hijs zo goed. Ik kan het iedereen aanraden, stoppen met roken.
“Ja, wacht ’s effuh”, hoor ik je nu zeggen. “Je moet niet zo lullen. Gestopt met roken? Wat een bullshit. Je bent geminderd. Een gelegenheidsroker ben je geworden, en een parasiet, met dat gebiets van je.”
Dat is natuurlijk waar. Ik zal je niet tegenspreken. Toch blijf ik tegenover mezelf volhouden dat ik gestopt ben. Dat heeft ervoor gezorgd dat mijn sigarettengebruik met tachtig procent is verminderd. Maar het heeft nog een ander voordeel. Als ik eenmaal de drempel overga en een sigaret opsteek, is het genot ongekend groot. Niets zo lekker als het overtreden van een verbod.
Vroeger rookte ik een pakje per dag. Gedachteloos, zonder smaak en zonder verlangen. Een peukenrobot, dat was ik. De een na de ander stak ik op en het deed me niks. Dat is behoorlijk veranderd sinds ik ben gestopt. Nu kan ik dagenlang naar een peuk uitkijken. En als ik hem dan eenmaal in m’n waffel heb, is het een sensatie van heb ik jou daar. Iedere hijs is intens als iedere sigaret je laatste is. Een pakje sigaretten, dat is voor mij een verzameling van negentien laatste keren.
Juist aan de sporadische roker openbaart de sigaret zich in zijn puurste vorm. Als verlangen. Als hartstocht. Rutger Kopland dichtte al: “Het verlangen naar een sigaret is/ het verlangen zelf.”
Als je niet oplet, verdampt verlangen tot routine. Wat dat betreft volstaat roken prima als metafoor voor het leven. Door je eigen verbod te overtreden, blaas je het verlangen nieuw leven in. En het mooie is dat je met die ene sigaret ook andermans verboden omver blaast, wat de pret natuurlijk alleen maar vergroot.
Ik mag namelijk niet alleen van mezelf niet langer roken. Ik mag dat ook niet van mijn vrienden, die meteen op tilt slaan als er weer zo’n pretstok aan mijn lippen bungelt. Dan is er nog de maatschappij die het er niet mee eens is. Je wordt als roker tegenwoordig vies aangekeken. Het komt zelfs voor dat je op je flikker krijgt als je buiten lekker een eind staat weg te paffen: “Wil je ergens anders gaan staan met die gore stinkstok van je?” En tot slot is er nog mijn gezondheid. Die is het er ook niet mee eens. Want zo af en toe een sigaretje is vele malen beter dan een pakje per dag, maar het blijft natuurlijk een aanslag op de longen. Alles bij elkaar zijn dat een hoop taboes die je met één vonkje uit de aansteker omver kegelt.
Zeker in een tijd waarin gezondheid de nieuwe God is waar we massaal achteraan lopen, heeft het voor velen iets van heiligschennis, een sigaret aansteken. Misschien is het dat ook wel. En moet je het daarom juist doen. Want het verlangen leeft alleen op als er iets op het spel staat. En het genot volgt nooit de gehoorzaamheid.
Nog eentje dan. De laatste. Omdat het eigenlijk niet kan.
Bart Smout (1983) is schrijver en journalist. Hij bracht eerder dit jaar de dichtbundel Blijkbaar wordt het toch erger als je er niets aan doet uit en werkt aan zijn tweede roman.