Vlak voordat ik na een reis van ruim twintig uur uit de trein stap, vraag ik me ineens af wat ik hier in godsnaam ga doen. "Hier" is een klein dorp in Zuid-Italië, niet zo heel ver van wat in een Duits reisgidsje wordt omschreven als het einde van de wereld: Das Ende der Welt, ganz kein slechtes Reiseziel.
Drie maanden eerder bedacht ik me dat ik al twee jaar niet op vakantie ben geweest. Vorig jaar was er een extra stage en nu trekt een slepende masterscriptie een traag dik spoor door de zomermaanden. In mijn oorspronkelijke planning mocht ik pas op vakantie als die scriptie af was. Drie deadlines later was mijn vakantie uit het zicht verdwenen. Mijn scriptieplan groeide uit tot een lang en kronkelig doolhof vol gaten en pijlen waarvan ik de muren zelf gebouwd had, maar waarin ik telkens weer verdwaalde, zoals in een verhaal van Jorge Luis Borges.
“Hier is het Labyrint,” zei hij, terwijl hij me een hoog, gelakt bureau aanwees.
“Een ivoren labyrint!” riep ik uit. “Een piepklein labyrint…”
“Een labyrint van symbolen,” verbeterde hij. “Een onzichtbaar labyrint van tijd.”
In mijn agenda schreef ik “vakantie” en iets daarvoor “eerste versie scriptie”. Drie maanden later en twee uur voor mijn vertrek naar Zuid-Italië heb ik nog altijd geen scriptie, en heeft mijn reis geen doel meer. Ik heb geen werk meegenomen, hoewel ik er nog bergen van heb, en kijk om me heen. Het treinstation heeft twee perrons, niet veel minder dan het aantal straten in het dorp. Het huis vormt het einde van een doodlopende steeg. In een espressobar vind ik een streepje wifi en zoek uit hoe ik eerder terug kan reizen via Venetië — altijd al heen gewild. Na een paar minuten kom ik erachter dat het geen slecht, maar wel een duur plan is.
Ik pak mijn tas uit en begin aan de dertig kilo boeken die ik in mijn tas heb gestopt. When hit by boredom, go for it. Let yourself be crushed by it; submerge, hit bottom. In general, with things unpleasant, the rule is, the sooner you hit bottom, the faster you surface. Verveling, schrijft Joseph Brodksy, representeert pure, onverdunde tijd in al zijn monotone schoonheid. In een wereld waarin nutteloze tijd zeldzaam is, is verveling een invasie van tijd in jouw vaste structuur en een bewijs van je tijdelijkheid.
De rode fiets die ik bij de lokale fietsenwinkel huur heet Kosmos. Ik fiets langs rijpe vijgenbomen naar halfslapende dorpjes en niet ver van de plek die ook wel het einde van de wereld wordt genoemd, besef ik dat het einde van een scriptie een ontzettend slecht reisdoel was, omdat doelmatigheid altijd een slecht reisdoel is. Op de bodem van verveling begreep ik pas dat ieder reisdoel in strijd was met het reizen zelf, dat je vakantie nuttig besteden een paradox is. Toen begon het onzichtbaar labyrint waarin ik verdwaald was geraakt zich langzaam voor me uit te strekken. Elf dagen later zit ik in de trein terug naar huis en lees mijn laatste boek uit. ’t Is op een dag als deze, wat later, wat vroeger, dat alles opnieuw begint, dat alles begint, dat alles verder gaat.