Terwijl ik op slippers door het aan de camping grenzende weiland waggel (mijn ene slipper is net stuk gegaan en aan mijn schouder hangt een zware douchetas met drie verschillende soorten conditioner) bel ik met oma. Ze klinkt zacht. ‘Ik lag al wat te doezen,’ zegt ze, ‘wat leuk dat je belt lieverd.’
We wisselen details uit over onze levens (ik: luchtmatrasje campinggasje douchetasje afwasje, zij: verpleeghuis coronamaatregelen bezoekersregeling oedeemtherapie). ‘Dat lijkt me heerlijk voor je,’ zegt ze krakerig, de klok in haar woonkamer klingelt net als twintig jaar geleden, ‘even helemaal niets.’
Nu moet ik het zeggen, denk ik. Nu moet ik niet langer wachten. ‘Oma,’ zeg ik, ‘het schijnt dat het einde van de lieftalligheid gekomen is.’
‘Wat?’ zegt oma.
‘Het schijnt,’ zeg ik, nu langzamer en harder, ‘dat het einde van de lieftalligheid gekomen is.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ Aha, ze is nieuwsgierig, nu moet ik doorpakken.
‘Ik heb de ruimtes waar moois gebeurde heuphoog met bouillon laten vollopen.’
‘Lieverd ik begrijp je niet helemaal,’ zegt oma.
‘Ik woedde,’ zeg ik. ‘Ik woed.’
Ik heb net in de dichtbundel van de Duitse dichteres Monika Rinck zitten lezen, en was zeer getroffen door het gedicht Gemoedsleer. Het is een gedicht vol lawaai. En omdat het op deze camping zo verschrikkelijk vredig en stil is sprak het me meteen aan. De tweede zin al: ‘Vreemd, ik kan jullie helemaal niet horen, / omdat ik zo schreeuw, waarschijnlijk.’ Dat is toch prachtig? Iemand die in een gedicht toegeeft dat ze aan het schreeuwen is? En zich daar niet voor excuseert? Enfin, ik was dus dat gedicht aan het lezen en toen herinnerde ik me dat ik oma nog wilde bellen en dat ik ook wilde douchen en het was al bijna half tien en na tienen wil oma niet meer gebeld worden en om elf uur sluit het douchegebouw dus ik moest nog haasten ook. Ik deed met tegenzin de bundel dicht, stopte hem in mijn douchetas, liep dat weiland in, dat nattig was van de avonddauw, en toen ging mijn teenslipper stuk, dat dingetje tussen de grote teen en de teen daarnaast. Terwijl oma de telefoon opnam en ik mezelf door het landschap sleepte besloot ik het gedicht voort te zetten. Of nee, te herhalen. In te bedden in de huidige situatie. Situaties vragen vaak om poëzie zonder dat je er erg in hebt.
‘Ik heb liederen in me en een zeis,’ zeg ik.
‘Lieverd we kunnen ook een ander moment bellen?’ zegt oma. ‘Als dat beter uitkomt?’
‘Nee oma,’ zeg ik, ‘ik heb nu alle tijd. Ik heb liederen in me en een zeis.’
‘Liederen en een zeis,’ zegt oma.
‘Exact.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Dat ik zowel liederen als een zeis in me heb,’ zeg ik.
‘Maak je mij nu belachelijk?’
‘Oh nee oma,’ zeg ik, ‘oh nee.’
Rinck klinkt boos in het gedicht en tegelijkertijd ook berustend. ‘Door de afgrond van mijn ziel trekt een kudde,’ schrijft ze, maar het is alsof ze haar schouders erover ophaalt. ‘Waar is de fluit dan? Weet ik niet.’ Ze kan de kudde niet sturen, ze is eraan overgeleverd. Ik denk aan deze zomer, het coronavoorjaar, alle stemmen die ik hoorde en dat ik zelf soms even niets wil zeggen.
Het gedicht eindigt naargeestig. Ik wil het oma eigenlijk niet aandoen. Zij wil gewoon een update, hoe het met mijn werk gaat, met mijn relatie, met die ene vriendin. Of ik wel lekker geniet. Of ik nog langskom deze zomer. Oh ja, oma, ik kom langs, ik zal bloemen meenemen om voor onze borst te houden als we elkaar dreigen te knuffelen, ik zal alle updates geven die ik heb. Mijn slipper is inmiddels ergens achtergebleven, liters conditioner (ik volg de curly girl-methode) trekken aan me, de flessen willen me vloeren, neerleggen in het natte gras.
‘Morgen wordt het zelf geslacht, gevild, afgeknaagd, ingemaakt, / verkondigt de zeis.’
‘Lieverd,’ zegt oma, ‘ga maar lekker terug naar de tent.’
‘Niemand gelooft hem hoewel niemand hem tegenspreekt.’
‘Lieverd?’
Even helemaal niets, denk ik. Even helemaal niets. ‘Oma,’ zeg ik, ‘het is de op zijn kop gezette, van boven tot onder vervuilde idylle.’
Oma zwijgt.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Ja lieverd. Dat is het.’
De in deze column geciteerde zinnen zijn afkomstig uit het gedicht Gemoedsleer, uit de bundel Honingprotocollen – Zeven schetsen voor gedichten die uitstekend zijn, vertaald door Miek Zwamborn en uitgegeven door Perdu, Terras en Poëziecentrum.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Joëlle de Ruiter (1994) is een illustrator uit Groningen met een stevig zwak voor vorm en vlak.