‘Zo, dát is tof haar!’ Ik draaide me om. Het was nog geen tweehonderd meter lopen van het podium waar Mika had opgetreden naar het podium waar het volgende concert zou beginnen, maar in de festivalmensenmassa schuifelden we langzaam vooruit. Ik droeg mijn haar – een gigantische hoeveelheid krullen waar ik decennialang onzeker over ben geweest – los, ik had gedanst als een bezetene, het kon me allemaal niet zoveel meer schelen. En daar, op het zandpad, riep achter me iemand iets wat ik wel vaker hoorde maar nooit helemaal geloofde, namelijk dat ik tof haar had. Ik draaide me om, lachte de jongen van wie het kwam breed toe en zei: ‘Dankjewel!’
Maar nu komt het: de opmerking was niet voor mij bedoeld. Eén seconde na mijn antwoord had ik het in de gaten. De jongen keek niet naar mij, hij keek naar heel iemand anders. Natuurlijk hoorde hij wel wat ik zei. We keken elkaar aan, ik werd rood, de jongen zei: ‘Haha, ja, eh, jouw haar is ook mooi hoor!’ Zijn vrienden lachten. Ik schaamde me, ik schaamde me de rest van het festival en nu nog steeds.
Deze week hebben we het op Hard//hoofd over trots, niet over schaamte, dat weet ik wel. Maar trots en schaamte liggen veel dichterbij elkaar dan we denken. Het ene moment zijn we trots op onze krullen, het andere moment schamen we ons diep. ‘Wie zich schaamt, verplaatst zich niet in zichzelf, maar in degene die hem veroordeelt,’ schreef journalist Floor Rusman afgelopen weekend in een steengoed essay over schaamte in NRC. Ze citeerde hierbij psychoanalyticus Louis Tas: ‘Gevoelsmatig, tegen beter weten in, identificeert de schamer zich met de minachter, als hij zich afhankelijk voelt van diens oordeel. Wanneer je je schaamt, heul je met de vijand. De haat richt zich tegen jezelf.’
Trots zou je kunnen beschouwen als precies het tegenovergestelde. Als je je niet identificeert met de minachter maar met de bewonderaar, kun je trots zijn. Op jezelf, op iemand anders, op een kapsel, op je land, op alles eigenlijk. Maar hoewel het tegengestelde emoties zijn, hebben trots en schaamte elkaar geregeld nodig. Hoe vaak is het niet zo dat je schaamte moet overwinnen om je trots te voelen, of trots moet overwinnen om toe te kunnen geven dat je je schaamt?
Bij trots en schaamte moet ik ook denken aan de theatervoorstelling God is een moeder van de makers Marcus Azzini, Nazmiye Oral en Sidar Toksöz. Op basis van tientallen interviews met homoseksuelen en hun moeders, en hun eigen ervaringen met seksualiteit, religie en familie, gaan ze met elkaar en het publiek in gesprek. Wat gebeurt er als God voor je kind gaat? Oral en Azzini spreken over haat, afwijzing, voorzichtige toenadering, Toksöz, die in een atheïstisch gezin opgeroeide, zegt: ‘Ik zou geen, echt in de verste verte geen reden kunnen bedenken waarom mijn moeder mij zou verstoten. Zij is eigenlijk altijd trots op mij, ook als ik er een zooi van maak. Gewoon, omdat ik haar zoon ben.’
Ouderlijke trots, zo normaal als het lijkt. Ook in mijn gezin konden we zijn wie we waren, mijn ouders waren bewonderaars – kritische bewonderaars, betwetende bewonderaars, bezorgde bewonderaars, dat wel, maar bewonderaars. Hoe het moet zijn je als kind geminacht te voelen, wat trots dan voor gevechtsaangelegenheid wordt!
Soms sta ik voor de spiegel en wens ik uit de diepste krochten van mijn haarvaten een steil en soepelvallend kapsel. Dan denk ik aan de jongen op het festival die vond dat ik tof haar had, en hoe ik dat even geloofde. Wordt die opmerking minder waar als je weet dat zo’n jongen het niet tegen jou had? Ik ben er nog steeds niet uit.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Joëlle de Ruiter (1994) is een illustrator uit Groningen met een stevig zwak voor vorm en vlak.