Op een zaterdagochtend in Nieuwendam sta ik tegenover het nieuwe huis van mijn broer en kijk naar P. Hij heeft gisteravond het licht uitgedaan in een zeker lokaal aan de Westerstraat. Dat weet ik omdat ik toen naast hem stond. Nu masseert hij zijn slapen en vraagt nog steeds niet om koffie. P. is in Uruzgan uit helikopters gesprongen. Hij heeft op een ouwe Honda door Kabul gescheurd. Hij bevecht deze kater dus single-handed.
We worden omringd door mijn broers huisraad. Het verhuiswagentje staat ons wat droevig aan te gapen – zo leeg ineens, doelloos. Te midden van de huisraad staan twee afwasmachines, wat opmerkelijk is aangezien het nieuwe huis over een gloednieuwe inbouwkeuken beschikt, inclusief gloednieuwe afwasmachine.
‘Ik ga ze op Marktplaats zetten,’ zegt mijn schoonzus. ‘Over twee uur zijn ze weg. Helemaal weg.’
De gedachte dat ze dit ook had kunnen doen vóór de verhuizing, zet ik van me af. Verhuizende schoonzussen zijn verminderd toerekeningsvatbaar.
Een nieuwe overbuurman is zijn huis uit komen slenteren en neemt het geheel in zich op. Dan vraagt hij: ‘Moet je een dolly?’
Even ben ik bang dat hij me op mijn bek wil slaan, maar P. begrijpt waar dit over gaat.
‘Nee bedankt baas,’ zegt hij. ‘We doen het zonder dolly.’
‘Ik heb er een paar op zolder staan hoor. Dolly’s genoeg.’
‘Goed om te weten,’ zeg ik, waarop de man me aankijkt alsof ik de paus ben.
‘Okééé,’ zegt ‘ie, en draait zich om en loopt terug naar zijn voortuintje, waar een plastic palmboom hem staat op te wachten.
Ik loop het huis in en zie hoe mijn vader en zijn Makita BDF343RHJ een muur staan te intimideren.
Wanneer er een Nobelprijs aan doe-het-zelvers zou worden uitgereikt, was mijn vader die eeuwige Nederlandse kandidaat. De man bezit ieder stuk gereedschap ooit door een mens ontworpen. Hij bezit vier koffers waarin dit gereedschap is gehuisvest. Hij bezit twee steekwagens waarop die koffers naar hulpbehoevenden worden getransporteerd.
Hij tikt op mijn schouder. ‘Hou jij die stofzuiger even vast.’
Wanneer mijn vader een gat in een muur boort, verlangt hij een tweede paar handen dat een stofzuiger naast de actie houdt, zodat het loskomende gruis direct wordt afgevoerd. Mijn vader klust clean.
Ik zeg: ‘Wanneer er een Nobelprijs voor Linkerhanden zou worden uitgereikt, was ik die eeuwige Nederlandse kandidaat.’
Hij kijkt me stoïcijns aan. Hij probeert zijn oudste zoon te begrijpen.
‘Jij hebt andere kwaliteiten,’ zegt mijn moeder. Welke ze bedoelt, wordt niet duidelijk. Ze staat een gordijn op te hangen. Misschien vindt ze dat ik aardig kan koken.
Mijn broer staat intussen naast P. bij het verhuiswagentje. Zijn armen hangen langs zijn lijf en zijn blik staat op oneindig. Misschien geniet hij van het moment, maar het kan ook zijn dat hij zich afvraagt waar hij aan begonnen is.
‘Effe serieus!’ roept P. Hij knijpt zijn ogen dicht en masseert niet langer zijn slapen, maar zijn volledige schedel. Misschien probeert hij zich zo op te peppen, maar ik vermoed dat hij liever weer in Afghanistan zou zijn.
‘Hou jij die stofzuiger even vast.’
Mijn vader laat de Makita warmdraaien en kijkt vanonder zijn wenkbrauwen naar de muur. Het duel staat op het punt van beginnen.
En ik sta erbij en kijk ernaar, en kijk naar P. en naar mijn broer en de twee afwasmachines en bedenk me dat je sommige dingen in dit leven niet moet proberen te veranderen.
Ik ben de man van de stofzuiger.