Alex vertrok naar Parijs om te schrijven en Corella ging met hem mee. Een kort verhaal over verwachtingen, ambitie, en stikverliefd zijn.
Het is meer nacht dan ochtend als ze onderaan bij de trappen aankomen. Een verre ambulance zingt nood over de rues en avenues.
‘Klaar?’
Nauwelijks. Corella knikt. Na de eerste treden is het ieder voor zich. Zij rent achter hem aan. Omhoog gaat het, omhoog, omhoog. Naar de maan die verrukkelijk koel toekijkt. Zwarte lucht. Zwetende rug. Vuurwerkjes. Omhoog.
Ze buigt haar nek een beetje en kijkt naar de treden die steeds langzamer voorbij komen. Omhoog, ze moet. Omhoog.
Dan zijn ze er. Ze weet dat omdat ze eerst zijn rubber zolen ziet, dan zijn kuiten, dan zijn badstof sportbroek. Zijn ribben zetten uit en trekken terug in, uit en in, uit en in.
‘Niet zitten, staan blijven.’
Corella knikt en plant haar handen op de knieën. Ze laat haar hoofd hangen, het nat van haar nek vangt de blekende maan. Alex staat naast haar, hij ademt al rustiger.
‘Loop anders wat, langzaam.’
Ze knikt weer. Ze strekt zich, rekt haar armen boven het hoofd. Haar gezicht is pruimenrood en haar mond hangt open.
‘In door je neus, uit door je mond.’
Ze kijkt hem aan en loopt dan stijvig van hem weg. Ze schudt haar benen voorzichtig, eerst links, dan rechts. Dan pakt ze een hek beet, hijst haar linkerknie omhoog tegen haar buik en duwt met haar volle gewicht het gebogen been tegen het hek. Alex loopt naar haar toe en gaat naast haar staan. Hij brengt zijn rechtervoet naar zijn billen en grijpt de enkel met zijn linkerhand. Zijn rechterhand rust hij op de schouder van Corella. Die schudt een beetje, alsof ze een vlieg wegjaagt.
‘Warm.’
Ze wisselt van been.
Hoog boven hun hoofd vlucht de nacht weg van de Sacre Coeur. Beneden worden witte en crèmekleurige gebouwen zichtbaar, met grijze daken met kleine raampjes en dunne schoorstenen. Kleine autootjes kruipen als glimmende kevertjes over donkere weggetjes.
Hij komt achter haar staan en vouwt zijn armen kruislings om haar heen. Zijn natte baardje kriebelt in haar nek. Haar ademhaling volgt die van hem. Ze wacht op wat komen gaat.
‘Ik ben zo blij dat je bent meegegaan.’
Ze ademt diep in. ‘Eerst dacht ik dat je niet wilde dat ik meeging, dat je alleen wilde zijn ofzo.’ Ze peutert met een nagel aan een stukje roest op het hek. De wolkjes adem verdwijnen met elke teug. ‘Omdat je niet had gevraagd of ik mee wilde.’
‘Ik wilde eerst ook alleen zijn geloof ik. Ik was ervan overtuigd dat ik hier aanspraak zou vinden, gelijkgestemden, in een café waar de waard me zou groeten. Maar nu vind ik het fijn dat je er bent. Samen rennen is ook veel leuker dan alleen.’
Het stukje roest laat los en verpulvert, haar vingertop vindt een andere oneffenheid, ze peutert verder. ‘Volgende keer moet je me maar meteen vragen of ik mee wil als je besluit een tijd weg te gaan.’
‘Vind je het fijn in Parijs?’
‘Natuurlijk. Het is toch de stad van de romantiek.’
‘Met mij hier in Parijs, bedoel ik. Met mij zwoegend en grommend, schrijvend en schrappend aan de enige tafel die er in het appartementje staat.’
‘En ik? Ben ik anders in Parijs? Zijn wij anders in Parijs?’
‘Ik heb niet geklaagd, wel? Ik wist waar ik aan begon toen ik kwam en ik kan ook op het bed of op de grond zitten.’
Een druppel zweet glijdt van haar haargrens naar haar nek. Ze schudt haar hoofd een beetje. ‘Vind jíj het fijn in Parijs?’
Ze voelt hem knikken.
‘Alles is anders hier. Parijs…heeft me wakker gemaakt, snap je? Alsof ik alles nu zonder filter zie.’
‘En ik? Ben ik anders in Parijs? Zijn wij anders in Parijs?’
‘Parijs is fantastisch. Het is precies zoals ik dacht: het licht, de melodie en het ritme, zelfs de koffie.’ Hij spant de spieren van zijn schouders en even wordt ze in elkaar geknepen.
Corella pakt zijn handen en legt die met hun vingers verstrengeld op haar buik. ‘Echt, ik zou met niemand anders in Parijs willen zijn.’
‘Niet met je moeder?’
‘Zeker niet met mijn moeder.’
Ze leunt met haar natte rug tegen zijn buik aan en kantelt haar billen iets omhoog.
‘Niet met Bastiaan?’
‘Parijs is geen plek voor honden, dat zei je zelf.’
‘Niet met James Joyce?’
Ze fronst. ‘James Joyce? Ik geef niets om James Joyce.’
‘Hemingway?’
‘Jij en je Hemingway.’
Hij leunt nu zwaar over haar heen en ze kantelt haar bekken terug om zijn gewicht beter weerstand te bieden. Een plateau lager wandelt een echte Parisienne met een tuttig hondje. Hoe doen ze dat toch, die vrouwen, relevant blijven.
‘Jij en ik,’ zegt ze dan met nadruk.
‘Jij en ik en Hemingway.’
Een koude blauwe ochtendlucht wast om appartementenblokken beneden aan de voet van de heuvel. Ze kijkt naar de hoge ramen met Franse balkons, lichtjes die vierkant aangaan.
‘De ramen knipogen,’ zegt ze.
‘Wat zeg je?’
‘De ramen, kijk, ze knipogen. Mensen die hun kamer inlopen en het licht aandoen en vervolgens weer uitdoen. Daar weer een.’
‘Oh Corella…Als ik jou niet had…’
Hij laat haar abrupt los en schudt de hengels van het dunne rugzakje van zijn schouders. Ze hoort hem slikken en dan het klikken van de gesp.
Ineens klopt haar hart in haar keel. Zou het? Ze strekt haar vingers. Vlug trekt ze de zilveren ring van haar linker ringvinger, hij knelt bij de knokkel, ze wringt. Dan is hij los. Op haar handpalm glanst haar ring in het eerste ochtendlicht. Ze kreeg hem ooit van haar moeder, hoe zou die reageren als ze met een andere ring om terug zou komen? Ze ademt nu ook gehaast. Achter haar is Alex nog met zijn rugzakje aan het rommelen. Ze hoort dat hij er iets uit pakt. Ze kijkt van haar ring naar haar nu naakte vinger. Ze hoort de rits van zijn rugzakje weer dichtgaan en bukt zich om de ring in haar sok te steken. Zodra haar hoofd lager dan haar heupen komt, voelt ze haar gezicht en hals opnieuw dieprood worden. Ze veert overeind, aarzelt.
Ineens klopt haar hart in haar keel. Zou het?
‘Corella?’
Snel stopt ze de ring in haar mond, dan draait ze zich om.
Ze houdt haar hoofd schuin en tuit haar lippen ietwat. De ring tikt hoorbaar tegen haar voortanden. Ze glimlacht met gesloten mond en duwt de ring met haar tong tegen haar rechterwang.
‘Ja Alex?’ Ze knippert langzaam en kijkt naar hem op. Dit moment moet ze onthouden, denkt ze. De glazen bol van de Sacre Coeur, het ijle geel en het diepdonkere blauw van de lucht, de blik in Alex’ ogen.
‘Corella, ik ben zo blij dat je ondanks mijn eigenzinnigheid toch mee bent gegaan. Soms ben je gewoon…geweldig. Zeg je dingen waar ik zo blij van word.’
Ze blijft hem aankijken, haar ogen wijd gesperd. In de periferie ziet ze dat zijn handen schokkerig bewegen. Alex heeft iets in zijn handen, zijn vingers frunniken. Corella houdt haar blik op die van Alex gericht. Waarom duurt het zo lang? Ze glimlacht vragend, de ring valt op de zijkant van haar tong.
Alex schraapt zijn keel en verbreekt dan het oogcontact. In zijn handen heeft hij een dun notitieboekje, met een grijs leren kaft. Hij tilt het tot naast zijn gezicht. ‘Gelukkig heb ik deze altijd bij me, voor als ik ineens een ingeving krijg, of inspiratie. Je bent een schat, echt waar. Wat zou ik zonder jou moeten? Ik ga hier even zitten, oké?’ Hij loopt terug naar de trap. Corella slikt – slikt per ongeluk haar ring door. Ze kokhalst, het stukje metaal gaat voelbaar door haar strottenhoofd, slokdarm. Ze buigt voorover, één hand aan het hek, de andere om de nek.
Alex zit al met ronde schouders bovenaan de trap. Zijn potlood vliegt over het papier. Hij moet hier komen, denkt ze. Tranen lopen over haar wangen. Alex! Dan steekt ze haar vinger achter in haar keel, haar tong beweegt omhoog, wil de vinger weghebben. Ze kokhalst luidruchtig, boert hard, een snerpende pijn, ze trekt haar vinger terug. Daar is Alex.
‘Alles goed?’ Zijn gezicht is dicht bij dat van haar. ‘Oh hemeltje,’ zegt hij dan. ‘Is dit nog van het hardlopen?’
Corella schudt haar hoofd. Dan knikt ze. Ze slikt, slikt nog eens. De pijn is onverdraaglijk.
‘Water.’
‘Oh ja natuurlijk, water.’ Hij lacht verontschuldigend en geeft haar zijn bidon. Ze spuit water in haar mond en keel, spuugt het uit. Dan zet ze de tuit aan haar mond en drinkt met grote slokken. Haar maag en middenrif maken opnieuw aanstalten om te kokhalzen. Het is licht nu, de zon is op. Ze houdt haar ogen dicht en drinkt. Ze spoelt haar ring weg, diep haar lijf in. Dan spuit ze nog water op haar gezicht. Met een hand wast ze haar ogen, haar mond en als laatste haar neus. Ze snuft.
‘Het gaat alweer.’
‘Gelukkig.’ Hij kust haar achterhoofd. ‘Loop nog even rustig heen en weer. Ik ben zo klaar – of niet!’ Hij lacht afwezig.
Corella blijft achter. Ze houdt haar nek gebogen, het branderige gevoel in haar strottenhoofd wordt niet minder. Ze kijkt naar haar nieuwe hardloopschoenen, wiebelt voorzichtig met haar tenen. Dan valt haar oog op haar kale hand. Haar vingers klemmen om Alex’ bidon. De huid is strak gespannen en wit rondom de knokkels. Ze slikt nog eens, neemt dan snel een slok water. Met haar duim voelt ze aan haar ringvinger, een automatisme waar ze zich nu pas bewust van wordt.
Corella loopt langzaam naar Alex toe. Hij zit op de bovenste tree en schrijft weer. Zijn potlood gaat nu aarzelend over het roomkleurige papier. Haar buik doet pijn. Ze stelt zich de ring voor in haar maag. Nu wordt de ring aangevallen door maagsappen, denkt ze. Maagsappen die hem proberen af te breken. Maagsappen die denken ‘Hee, dat ziet er gezond glimmend uit, dat zit vast vol bouwstoffen.’ Maar maagsappen denken natuurlijk niet. Die sappen gewoon.
Ze gaat naast Alex zitten. Zijn potlood beweegt nu niet meer.
‘Gaat het?’ vraagt hij.
‘Gaat het?’ ze knikt naar zijn notitieboekje.
‘Nee, de flow was onderbroken.’
Ze kijkt op, er zijn nu meer mensen met hondjes. Een man met zwart haar en harige handen komt boven aan. Hij hijgt niet, een sigaret bungelt tussen de wijsvinger en middelvinger van zijn linkerhand. In zijn rechterhand houdt hij een riempje. Het hondje aan het einde van het riempje hijgt wel.
‘De ramen knipogen niet meer.’
‘Nee,’ zucht hij, ‘Nee ze knipogen niet meer.’
‘Morgen vast weer wel – of overmorgen.’
‘Kon ik maar altijd in Parijs blijven.’
Dat zou ze misschien ook moeten doen, in haar poep wroeten terwijl Alex in het appartementje zit te schrijven.
Ze kijkt hem aan. Haar strottenhoofd doet pijn en haar buik doet pijn van de sappen die haar ring tevergeefs aanvallen.
‘Met jou natuurlijk, als mijn muze.’ Hij duwt zijn schouder even tegen die van haar aan. ‘Dan zeg jij dingen.’
‘En dan schrijf jij die op.’
‘En die schrijf ik dan op en dan geef ik dat uit.’
‘Ik wil niet altijd in Parijs blijven wonen.’
Hij slaat een arm om haar heen. Ze zit in elkaar gebogen met haar handen op haar hardloopschoenen. Zijn arm bedekt haar helemaal. Ze kijkt naar haar dunne ringvinger en denkt aan hoe ze haar eerste wisseltand doorslikte met een hap appel en hoe haar moeder die uit haar poep pulkte. Dat zou ze misschien ook moeten doen, in haar poep wroeten terwijl Alex in het appartementje zit te schrijven. ‘Ik zou Bastiaan te veel missen. En mijn moeder, ik zou mijn moeder ook te veel missen.’
‘Parijs is geen plek voor honden.’
‘Nee,’ zegt ze, ‘Parijs is geen plek voor honden.

Dieuwke van Turenhout studeerde Letteren in Tilburg en rondde in 2015 de Schrijversacademie in Antwerpen af. Vooralsnog woont ze in Manila. Korte verhalen verschenen eerder in Gierik &NVT en op Revisor.nl. Ze houdt van op tijd opstaan, herfst, aardbeien en ingebonden hardcover boeken.

Floor Rehbach is een illustrator en printmaker die inspiratie vindt in haar kleine bibliotheek van encyclopedieën en andere geïllustreerde boeken. De drang om van alles een verzameling te maken schemert door in de gedetailleerde werken waar vaak in collecties of series wordt gewerkt.