Hij ruikt een beetje naar azijn en is ervan overtuigd dat het toeval kwaadaardig is en kwaadaardigheid toeval. Een verhaal over een man achter een monitor van Sjoerd Jurkovich.
1.
Als Joe niet zo’n opvallend beroep had gehad, was er weinig over hem te melden geweest. Zijn gezicht was niet knap of lelijk en ook zijn jas, broek en schoenen waren amper aandacht waard: niet schoon of vies, niet nieuw of versleten, niet kleurrijk maar ook niet grijs. Het enige was misschien dat er altijd een kleine wasem van azijn rondom hem hing die zich langzaam in kantoor verspreidde en die aan het einde van de dag overal te ruiken was. Maar als Joe naar buiten ging, verdween hij in de anonieme stroom gezichten. Hij was de normaalste van hen allemaal.
Het enige was misschien dat er altijd een kleine wasem van azijn rondom hem hing
Ooit had hij een fantastisch geheim agent kunnen worden, omdat in dat beroep het talent om in een massa te verdwijnen een zaak van leven en dood was. Maar de gedachte was nooit bij hem opgekomen. Oké, net als de meeste van zijn vriendjes beleefde hij avonturen als brandweerman, politieagent of spion, maar toen hij ouder werd, verdwenen die dromen als vanzelf. Het waren beroepen die weinig betaalden, waar een fysiek zware opleiding voor nodig was en waar je aan dood kon gaan. Maar nu zag hij elke dag zoveel ellende, dat hij de spanning van spionage niet meer zou kunnen verdragen. Hij zou geforceerd onopvallend over straat gaan en onmiddellijk worden opgepikt door de camera’s die het dagelijkse doen en laten van alle stadsbewoners vastlegden en die na de aanslag waren geprogrammeerd om afwijkende patronen te registreren. Als er werd gevochten, een ongeluk gebeurde of een tas werd verlaten, werd ergens in de ondoordringbare electronicabrei van het beveiligingsnetwerk een beslissing genomen en werden de beelden doorgesluisd naar een computerscherm.
Zijn computerscherm.
2.
Als Joe niet dagelijks werd geconfronteerd met al het slechte wat deze zinderende metropool te bieden had, maar ook een selectie had gekregen van de mooie dingen: de ovenvogeltjes in het park, de getatoeëerde man die een blinde vrouw hielp oversteken of de honderdduizenden ongelukken die net niet gebeurden - zoals de fietskoerier die vlak voor de taxi kruiste, de reflex van een voorbijganger die een toerist tegenhield bij het rode licht of de vrouw die een sms verstuurde en die daarom net niet overstak op het moment dat een vrachtwagen afsloeg - als al die beelden ook tot hem waren doorgedrongen, dan had Joe ongetwijfeld een vrolijker mensbeeld gehad.
Maar niemand had de moeite genomen ook deze situaties te herkennen, zodat het geweld op zijn scherm maar bleef komen. Welke overheidsdienst was geïnteresseerd in de liefde? In de spectaculaire redding? Het lag in de aard van het democratische systeem, zo had de commissaris hem verteld tijdens zijn jaarlijkse bezoek, dat onheil ten koste van alles moest worden voorkomen. Want onheil leverde vragen op over oorzaken, over vergeten procedures en vooral over de schuldige. En de schuldige, zo wist de commissaris wiens kraaloogjes oplichtten, was bij voorkeur de overheid omdat die het meeste kon betalen.
"Joe, misschien denk je teveel." Alcohol bleek een uitstekende remedie tegen zinloosheid.
Als het systeem niet in staat was gebleken de patronen op te pikken van een ruzie, vlak voordat die zou ontaarden in een massale vechtpartij, of als de agenten vast hadden gezeten in het verkeer en daarom te laat zouden arriveren, dan had de overheid in ieder geval haar plicht gedaan. Een computersysteem werkte of het werkte niet, het kon worden geüpdatet of verbeterd, maar je kon er niet mee discussiëren en een computer kon ook niet in gebreke worden gesteld. Bovendien was de stad nog nooit zo veilig geweest - al deden wetenschappelijke onderzoeken vermoeden dat daar iets anders aan ten grondslag lag.
De gesprekken met de commissaris deden Joe de zinloosheid van zijn beroep inzien en dan moest hij zichzelf voorhouden: "Joe, misschien denk je teveel", en daarna ging het wel weer en vertrok hij naar de kroeg, om zich tot sluitingstijd te bezatten. Alcohol bleek een uitstekende remedie tegen zinloosheid.
3.
Joe had een theorie die normale mensen misschien vreemd voor zou komen, maar die hem volstrekt vanzelfsprekend leek. Tot gisteren was die theorie vooral een vaag gevoel geweest. Een samenraapsel van losse inzichten waar de samenhang nog niet uit was gedestilleerd. Maar toen hij achter zijn scherm zat werd het opeens duidelijk. Hij at de lunch die zijn lieve vrouw, baliemedewerker bij een museum voor moderne kunst, bij wijze van uitzondering op een oneven dag voor hem had gemaakt. Ze was uitgesproken feministisch, vond Joe, en dat feminisme uitte ze door alleen op even dagen te koken. Dat Joe niet gezegend was met enig keukentalent en ze beter tot een andere verdeling van taken konden komen was voor zijn vrouw niet belangrijk. Sterker nog, de suggestie dat hij de afwas zou doen en het huis zou schoonmaken als zij maar zou koken, had haar doen ontsteken in een tirade over seksisme die zo lang duurde dat het hem beter leek er verder het zwijgen toe te doen. Nu aten ze de ene helft van de week gezond en de andere helft leefden ze van pizza’s of afhaalmaaltijden van een deli in de buurt.
Bij dit alles, zo leek het, speelde het toeval een belangrijke rol. Het toeval was kwaadaardig en kwaadaardigheid was toeval.
Terwijl hij dus zijn lunch opat - een met zorg gebakken quiche, met veel spinazie en eieren, perfect zoals altijd - en er op zijn scherm een kind werd overreden, de hersens als een druipspoor van een lekkende vuilniswagen in een streep langs de remweg van de SUV, en hij met een muisklik de GPS-coördinaten en codes die de ernst en urgentie van de situatie benoemden, doorstuurde naar de dichtstbijzijnde hulpdienst, was het opeens kraakhelder. Het kwaad zat niet alleen in mensen en dieren, het was ook niet alleen een gebrek aan empathie, irrationeel, banaal, alledaags en overal aanwezig. Het was niet alleen een abstract idee van de mensheid dat zichzelf in stand hield, alleen omdat hij was benoemd. Nee, het kwaad was een bouwsteen van het universum, wat, als je de laatste wetenschappelijke inzichten moest geloven, geheel uit toeval was ontstaan, waardoor een bepaalde wreedheid onvermijdelijk leek. Want als er iets wreed was, zo zag hij elke dag op zijn scherm, dan was het wel het toeval. De vrouw die ongelukkigerwijs rechtsaf sloeg en werd verkracht, het meisje dat de straat op vloog omdat ze haar vader uit een auto zag stappen, waarna ze meters werd meegesleurd, of de man die plotseling stil bleef staan omdat zich een schaduw vormde voor zijn voeten, zodat de vallende bloempot op zijn hoofd uiteen spatte.
Bij dit alles, zo leek het, speelde het toeval een belangrijke rol. Het toeval was kwaadaardig en kwaadaardigheid was toeval.
4.
Deze ochtend is anders. De zon is doorgebroken en het lijkt alsof de stad is schoongepoetst met citroenfris afwasmiddel en al het gras van het park in één keer is gemaaid. Door zijn raam waaien dezelfde stadse geluiden, dampen dezelfde uitlaatgassen als altijd, maar er zindert warmte doorheen die alles iets luchtigs geeft. De buitenwereld is aanlokkelijk, alsof niet elke open deur, elke boomtak, elke windvlaag een aankondiging is van de dood.
Hij kent deze dag. Hij is er ieder jaar, maar zodra hij voorbij is vergeet hij hem weer, zodat het gevoel wat bij deze dag hoort hem toch elke keer weer verrast. Wat het onheil niet meer lukt, lukt het geluk des te beter.
Zelfs zijn vrouw vraagt tegen haar gewoonte in naar zijn gemoedstoestand.
Vandaag heeft ze keukendienst: ze draait zijn dikke pannenkoek om en laat die, als de kleur haar bevalt, behendig op zijn bord glijden.
"Uitstekend," zegt hij en hij meent het, maar juist dat besef maakt hem melancholisch. En die melancholie, op haar beurt, herinnert hem eraan dat op deze eerste dag van zonlicht, van naar buiten willen, van léven, dat juist op deze dag de wreedheid van het toeval heftiger is dan anders. De mensen letten minder op, raken afgeleid door ontblote buiken en benen. "Uitstekend en daarom is het kut," zegt hij.
Zijn vrouw heeft weinig uitleg nodig. Ze is goed in zwijgzaam begrijpen. Vandaag heeft ze keukendienst: ze draait zijn dikke pannenkoek om en laat die, als de kleur haar bevalt, behendig op zijn bord glijden. De aardewerken kan met ahornsiroop schuurt ze over tafel. Het maakt een donker, onheilspellend geluid.
"Heb je een nieuw recept?" vraagt hij als hij de helft op heeft en iets proeft wat hij niet kan duiden. Maar ze schudt haar hoofd. Het is dezelfde pannenkoek. Er is niets veranderd.
Als ze afscheid nemen en hij het kraagje van haar uniform netjes omvouwt, ruikt hij dat ze een nieuw parfum heeft. Hij houdt van nieuwe luchtjes. Het is alsof ze een andere vrouw is, alsof ze opnieuw beginnen en het verleden er niets toe doet.
"Ga je nog?" zegt ze.
"Ja," zegt hij en hij ruikt een laatste keer en draait zich om.
5.
Even later stapt hij naar buiten. Zijn rug is gekromd, zijn ogen staan getergd, de grijze haren winnen steeds meer terrein, terwijl hij de veertig nog niet eens heeft bereikt. Het appartement is al generaties in de familie. Het ligt vlakbij het park en de drukke doorgangsstraat. De buurt is eigenlijk te duur voor hem en zijn vrouw, maar toch wonen ze er, want het huis is al jaren geleden afbetaald. Vroeger was deze wijk een rotte appel, maar tien jaar geleden kwamen kunstenaars en in hun kielzog yuppen, waarna de prijzen omhoog schoten. Soms overweegt hij de verdieping te verkopen en als rijk man in een buitenwijk of op het platteland te wonen. Maar hij zou de herinneringen missen: hoe zijn hemd wappert als hij de straat op rent om buiten te spelen, hoe de pizzageur als ochtendmist door de straten kronkelt en hoe zijn vrouw hoogstpersoonlijk haar koffers en uitzet de trap op sjouwt. Herinneringen die alleen blijven door hier te wonen.
Er zijn honderden complexen als dit in de stad. Het heeft een opgang met trap, een grote deur, postvakken in de entree, een lift en sinds de wijk is opgeknapt ook een huisbewaarder en een glimmende brandtrap, die de oude verroeste verving waar Joe zelfs als de vlammen al aan zijn benen hadden gelikt, niet af zou zijn gegaan.
De straat is altijd rustig, waardoor ze nauwelijks op zijn scherm verschijnt. Na de aanslag heeft hij haar misschien vier keer gezien. Elke keer duurde het even voordat hij het doorhad, een fractie van een seconde waarin hij alleen vaag het gevoel had naar iets te kijken dat hij kende. Pas als hij zich realiseerde dat het zijn straat was, dat het toeval dichtbij was gekomen, tuurde hij ingespannen naar het leed wat zich voor hem ontvouwde tot hij kon constateren dat het slachtoffer geen bekende was. Het toeval zag hem niet staan: hij was onbelangrijk of het spaarde voor een grote dag.
Vandaag is er minder verkeer dan normaal. De stilte is overweldigend. Natuurlijk, er klinkt geraas en getoeter van straten verderop. Uit de ramen waait geklingel van bestek, een moderne opera en een echtelijke ruzie, maar de afwezigheid van nabij verkeer en van mensen zorgt ervoor dat de geluiden meer lijken op een soundtrack dan op de werkelijkheid.
Hij loopt over straat, over het in de zon oplichtende trottoir. Als er andere mensen op straat zouden zijn geweest en ze niet allemaal, bij toeval, verderop in het park waren om te rennen, hun hond uit te laten of vroeg naar werk waren vertrokken, dan was Joe onzichtbaar geweest. Maar nu is hij niet te missen. Even, vlak voordat hij de hoek omslaat, fluit hij zelfs, de man die alles ziet. Daarna, tussen de kantoorkolossen en drommen mensen, als vee door de straten geperst, in de overweldigende verkeerschaos van taxi’s, auto’s, fietsen en bussen, daar waar altijd iets op de loer ligt, daar raken we hem kwijt.
Sjoerd Jurkovich (1976) doet zoveel, dat hij het zelf ook niet precies meer weet. Maar het liefst beleeft hij avonturen op papier en schrijft hij tot de letters dansen. Eerder schreef hij twee essays voor Hard//Hoofd, De avontuurlijken en Het geluk van de eenzaamheid.