Skype, Tinder, een ouderwets briefje in de trein: de liefde kent vele communicatievormen. Maar héb je er ook iets aan, of schieten ze uiteindelijk allemaal tekort? Een kort verhaal van Timo Koren.
1. Skype (maart 2014)
Ik lig op een matras op de zolder van mijn ouderlijk huis, in mijn voormalige jongenskamer, als ze mij vanuit San Francisco whatsappt. Ze heeft met een andere jongen gezoend. Ik kan niet nalaten meer te vragen dan ik wil weten. Ze had bewust met hem afgesproken, vertelt ze, ze waren wat gaan drinken (eerst koffie, toen een glas wijn) en hebben daarna gezoend. Het is niet onverwachts: pas geleden heeft ze Tame Impala’s It Feels Like We’re Only Going Backwards aan onze gezamenlijke Spotify-playlist toegevoegd. Enkele dagen later ben ik weer terug in mijn eigen huis en kunnen we eindelijk skypen. Het beeld gaat op zwart als ze zegt: ‘We zijn maar drie maanden samen geweest, het is lastig daar op te teren. Ik heb behoefte aan meer vrijheid.’
De dag voor ze vertrok keken we samen de film Her, over een man die verliefd is op zijn besturingssysteem. Die liefde, die slechts uit taal en technologie bestaat, komt tot een hoogtepunt in een seksscène die je als kijker enkel hoort, waarin alle stimulatie geheel op taal is gebaseerd – alle verbeelding, alle opwinding voltrekt zich in woorden. Als ze weg is skypen we geregeld. Steeds als ik het venster sluit, voelt de daaropvolgende stilte onnatuurlijk. Misschien moet ik het daar eens met haar over hebben, denk ik een keer, over hoe het kan dat ik, ondanks al die elektronica, de verbondenheid die eerder zo sterk voelde ineens niet meer kan uiten. Maar het volgende skype-gesprek is ook het laatste. En de stilte die daarna valt is juist berustend.
2. Brieven (januari – juni 2013)
Vlak voor ik een half jaar in Grenoble ging wonen, ontmoette ik ’s nachts bij het stoplicht een meisje. Ik was op weg naar huis en verwachtte niks meer van de avond – laat staan dat ik bij een stoplicht met iemand aan de praat zou raken. Ze zei iets, en ik weet niet of ze het tegen mij had maar ik antwoordde wel. Het licht sprong op groen, ze zat ineens op mijn bagagedrager in plaats van die van haar vriendin en gebood me te fietsen naar een café dat nog open was. Toen de kroeg sloot en we buiten stonden, vroeg ik: ‘Is er een kans dat ik je nog een keer zal zien?’ Ze keek naar de grond. Ik had al verteld dat ik die maandag zou vertrekken.
Toch voegde ik haar toe op Facebook en vroeg – geforceerd grappig – of het een goed idee zou zijn om penvrienden te worden. Zij vond dat we dan ook papieren brieven zouden moeten schrijven, gaf haar adres en vroeg waar ik in Frankrijk precies zou gaan wonen. Bij haar eerste brief moest ik lachen om de manier waarop ze haar kamer beschreef en de karakters van haar studiegenoten schetste. Vijf maanden lang bleven we schrijven, en de vragen die we stelden werden langzaam maar zeker steeds intiemer.
Tussen onze brieven zaten ongeveer twee weken, en door het geduld dat we steeds op moesten brengen, werd het iets wat de vluchtigheid voorbij ging. Een vriend die mij in Grenoble bezocht, merkte op: ‘Het wordt nu iets heel groots, er gaat een enorme druk op liggen als je haar gaat zien.’ Toen ik haar in Nederland ontmoette dronken we koffie. Ik merkte dat ik weinig nieuwsgierigheid toonde en praatte over mijzelf alsof we een date hadden in een MTV-programma (‘Ik ben echt het type dat van onverwachtse dingen houd’). Het gevoel dat ik had bij het lezen van de brieven was verdwenen.
3. Een briefje (november 2013)
Een half jaar later zat ik in de trein en kreeg ik van het meisje dat uiteindelijk naar San Francisco zou gaan een briefje met haar nummer. Ik had haar niet gesproken, we hadden alleen wat oogcontact gehad. Net voor ze opstond, zei ze: ‘Mag ik je iets geven?’ Ik voelde me opgelaten en aangekomen op het station belde ik direct een vriend om het te vertellen. Die avond sms’te ik haar. Doordat ik niks terugkreeg, dacht ik aan de briefwisseling in Grenoble. Ik vroeg me af of al die spontane, romantische acties, in een tijd waarin technologie onverwachtse ontmoetingen zoveel makkelijker maakt, niet vooral een soort naïeve nostalgie waren. Maar ik bleek een cijfer op haar briefje verkeerd gelezen te hebben. Ik stuurde nog een sms’je en kreeg vrij snel antwoord.
4. Tinder (april – mei 2014)
Niet lang nadat het over is met het San Francisco-meisje, heractiveer ik mijn Tinder-account. Ik had de app al weleens bekeken, maar er nooit iets mee gedaan. Nu blijkt het een wondermiddel, omdat het zo snel en eenvoudig is. Je zit in tientallen treinen tegelijk, deelt vele briefjes uit en krijgt hier en daar een sms’je terug. Tinder brengt vooral iets terug van de opwinding die ik als veertienjarige voelde toen ik via MSN met meisjes die ik al dan niet kende aan het chatten was. Dezelfde spanning die ook in de brieven had gezeten die ik in Grenoble ontving. Als ik voor het eerst met een tindermeisje afspreek, verloopt dat ook niet heel anders: het onwennige van elkaar nog nooit gezien hebben, het ijs breken, een gesprek op gang krijgen. En toch: de dates zijn leuk, maar het voelt zoals in Her: op het moment dat ‘unieke’ momenten reproduceerbaar blijken, verliezen ze aan waarde.
5. Aanraken (juli 2014)
In de weken voor het San Francisco-meisje terug zou komen, neem ik me voor zo goed mogelijk in woorden te vertalen wat ik voor haar voel, zo helder en tactisch mogelijk te communiceren. Maar als ik met haar in een café zit, voel ik de taal die ik in die weken daarvoor zo minutieus heb voorbereid uit mijn handen slippen. Het biertje dat ik heb besteld leidt vooral tot een troebel gevoel in mijn maag. En terwijl ik steeds meer in cirkels begin te redeneren, zonder duidelijke richting, zonder eindpunt, pakt ze mijn hand vast. Ze kijkt naar haar glas wijn, ik kijk naar haar. We zwijgen. Tot ik de stilte verbreek.