In de zachte, verdrietige nasleep van weer een korte liefdesgeschiedenis leert Timo Van Morrison waarderen.
1.
Ik was dertien en zat op een pingpongtafel in een grote tuin. Er was een klassenfeest gaande en naast mij zat een meisje. Het moet een van de eerste keren zijn geweest dat ik bier dronk. Het meisje dat naast mij zat is het nichtje van een klasgenoot en ik kende haar een beetje, omdat ik haar op msn had. We zaten die avond lang naast elkaar en we praatten, ik weet niet meer waarover. Op een gegeven moment kwam er een ander meisje, met veel make-up, voor ons staan. Ze wiebelde een beetje. Ik weet niet of het de alcohol was of iets anders. Ze vroeg: “En, zijn jullie een stelletje?” Wij keken naar de grond, weg van elkaar. De volgende dag had ik spijt, dat ik niets had gedaan wat ertoe kon leiden dat het verkering zou worden, of hoe ik dat toen ook noemde.
Een aantal jaar later: ik was zestien en zat in de bus terug naar het huisjespark in Limburg waar we met school een week lang op excursie waren. We hadden die dag een stuk gewandeld door de Ardennen. Een groep vrienden en ik, pratend, muziek spelend uit krakkemikkige telefoons. Die week leerde ik een meisje kennen dat niet lang daarvoor bij ons op school was gekomen. Ik had haar, vanwege de groepsindeling, de hele dag niet gezien. In de bus terug keek ik naar buiten, naar het donker, en ik voelde mijn hart in mijn keel bonzen en besefte na enige tijd dat het door haar kwam.
Die week werd het niks (tussen haar en mij althans, zij ging met een ander). Toen kwam een lange zomer waarin ik haar nauwelijks zag. Nadat het schooljaar was begonnen gingen we weer vaker met elkaar om. Op een avond ging ik met haar mee naar een klassiek concert in De Doelen ter gelegenheid van haar vaders verjaardag. Daarna aten we in een duur restaurant en was ik zo zenuwachtig dat ik zeker zes keer naar de wc ben gegaan. Die nacht vertelde ik haar, toen we samen ergens wat waren gaan drinken, wat ik voelde. Zij antwoordde: “Ik had het idee dat we vrienden waren.”
Niet lang daarvoor had ik tijdens een spijbelochtend bij een klein platenzaakje achter Rotterdam Centraal drie LP’s van Leonard Cohen gekocht. Of eigenlijk twee, want in één hoes zat het verkeerde vinyl – 28 International Top Songs. Toen ik die avond thuiskwam, zette ik zijn eerste album op en luisterde naar de machtige, mysterieuze en onbereikbare vrouwen die hij beschreef. De zin ‘Lost among the subway crowds / I tried to catch your eye’ in Stories of the Street deed mij denken aan de verhalen van Nescio. In Dichtertje schreef hij: ‘Maar er kwam nooit wat van, want als je een dichtertje bent, dan loopen de mooiste meisjes altijd aan den overkant van de gracht.’ Zo zag ik mijn leven in die tijd maar al te graag.
2.
Ik moet een jaar of veertien zijn geweest toen mijn vader Van Morrisons Astral Weeks voor het eerst aan mij liet horen. Het deed me weinig – die afgeknepen nasale stem, dat richtingloze. In de jaren erna luisterde ik er vaker naar en telkens voelde ik een afstand die niet te overbruggen leek. Er zat iets ongrijpbaars in, als een geheim dat ik nog niet had ontrafeld. Ik had geen idee waar hij over zong. Maar door de manier waarop mijn vader erover praatte, die duidelijk maakte dat het album ergens in zijn leven een onuitwisbare indruk had gemaakt, bleef de plaat tot de verbeelding spreken.
Toch verloor ik in de jaren erna Astral Weeks uit het oog. Mijn middelbareschooltijd heeft een andere geluidsband gekregen, waar het gemis dat Van Morrison bezong nooit bij is gaan horen. Muziek kleurde mijn herinneringen, door momenten van vriendschap, momenten van eenzaamheid en momenten van verlangen. Maar zelden speelde nostalgie, het gevoel je te willen vastklampen aan dingen die voorbijgaan, een rol. De meisjes waarmee ik de eerste keren zoende vergat ik vaak snel. Tot de meisjes die ik leuk vond kon ik geen toenadering vinden. Ik had nog nooit iemand gemist.
Toen ik begon met studeren was de platenbak van mijn vader, die de basis had gevormd voor mijn muzieksmaak, steeds minder relevant geworden. Ik had mij op hiphop gestort, ik ging naar dj’s die experimentele elektronische muziek draaide en begon hitparadepop weer te waarderen. Naar klassieke rockalbums luisterde ik eigenlijk nauwelijks meer, en dus ook niet naar Astral Weeks.
3.
Op een maandagmiddag in juli kwam ik terug van een weekend in Antwerpen. Zaterdag was er een verjaardag van een vriend geweest, daarna bleef ik met een aantal anderen slapen. ’s Nachts aten we samen en spraken we over dingen waar je normaal niet over spreekt. Een maand daarvoor was het uitgegaan met het eerste meisje in mijn leven dat niet aan de overkant van de gracht liep. In de maand daarop dacht ik onophoudelijk aan haar, miste ik wat we gedeeld hadden en hoopte ik dat het weer goed zou komen. Toen ik na dat weekend vanaf het station naar huis fietste zag ik haar lopen. Thuisgekomen lag ik op bed, met de deur open vanwege de warmte, en voelde ik me hulpeloos omdat het niet lukte mijn gevoelens een andere kant op te sturen. Op zoek naar muziek scrollde ik door mijn bestanden, zette zonder al te veel nadenken Astral Weeks op en werd overdonderd.
In het nummer Cyprus Avenue zingt Van Morrison: ‘My tongue gets tied / Everytime I try to speak / And my inside shakes just like a leaf on a tree’. Het gevoel alles te willen zeggen, tegelijkertijd voelen dat het zinloos is, omdat er iets kapot gegaan is, dat niet meer terugkomt en dat alle herinneringen daardoor barsten vertonen. Ooit zag ik een Wintergasten-aflevering met Antony (van The Johnsons) waarin hij vertelde dat Nirvana’s muziek een emotie uitdrukte die zijn gevoelens spiegelde, en dat hij in de jaren daarna in de popmuziek een schreeuw van die intensiteit miste. Op die middag in juli vond ik in Astral Weeks zo’n schreeuw. Niet eerder voelde ik me zo gevangen in het heden.
Nu, bijna twee jaar later, heeft Astral Weeks zich langzaam in mijn leven genesteld. Voor ik bedacht dit stuk te schrijven lag ik op bed, in de zachte, verdrietige nasleep van weer een korte liefdesgeschiedenis. Het raam was open en de vroege lentezon kwam naar binnen en ik keek naar de bomen en zag dat ze knoppen kregen. Astral Weeks stond op, ‘Sweet Thing’, en ik dacht aan die dag in juli twee jaar geleden, en hoe ik toen op ditzelfde bed lag. Ik dacht ook aan mijn vader, aan het ongrijpbare dat de plaat ooit had, en dat nu verdwenen is, omdat mijn eigen ervaringen de muziek hebben veranderd.
Timo Koren (1992) is student sociologie en schrijft daarnaast voor (onder andere) State Magazine.