Ik verzandde onlangs in een discussie op Facebook waarin gezocht werd naar een ander woord voor kut. Dichters, dokters en denkers wagen zich al tijden aan dit vraagstuk, maar het lukt maar niet tot een onomstreden alternatief te komen. Kut opschrijven gaat nog wel, maar het is waar: ook ik gruwel een beetje wanneer ik het woord in een gesprek - dat zich niet tussen de lakens afspeelt - moet of wil gebruiken. Mijn stem gaat omlaag, zowel in decibellen als in toonhoogte, er is een pauze, een hap lucht, alles waardoor de aandacht juist uitgaat naar dat wat komen zal. Laf gebruik ik meestal het van Ali G afkomstige vagine (spreek uit als vazjien): wat een zwaktebod. Of het nou in gesprek met mijn vriendinnen, mijn moeder of de dokter is, het blijft een akelige en heikele kwestie. Belachelijk natuurlijk.
Pik, penis, piemel: zonder een enkele hapering neem ik die woorden in mijn mond (letterlijk jongens, letterlijk). Nee, dan kut. Zelfs de spellingscontrole van Word weigert en schreeuwt me met een alarmerend rode kringel toe: "Weet je het wel zeker?" In de discussie struikelen meer dan honderd oud-feministen, seksisten, publicisten en geletterden over elkaar heen, wanhopig op zoek naar een vervanging voor dat vreselijke drieletterwoord. Brave termen als plasser, spleetje, poes, kruis en het afgrijselijke voorbibs komen voorbij (vooral van moeders met jonge kinderen vermoed ik), daarna de lekker losse straattaal: miep, flamoes, foef, fluff, doos, poeni en punani. Ook wordt er hard gelachen over friemel en fruk: lekker gek! Ik kokhals nog even bij de uit de yogaschool afkomstige termen als yoni en sensie, en verbaas me over de uitgebreide categorie flora, fauna en rotsachtigen: grotje, spelonk, oester, pruim, roos, schelp, mossel, muis. Nee mensen, liever niet.
De vraag is natuurlijk: waarom vinden we het zo moeilijk om een kut een kut te noemen? Waarom klinkt ‘piemel’ zo vrolijk, waarom is ‘pik’ behalve hard (nogmaals: letterlijk) ook een amicale term voor een goede vriend, waarom blijft ‘penis’ fier overeind, ook buiten de spreekkamer van de dokter? Zelfs ‘lul’, eigenlijk de pendant van kut, is zachtmoediger, makkelijker en sympathieker. Is de fysieke locatie van beide geslachten illustratief voor de connotatie van de woorden? De opzichtig bungelende fallus wordt door menig man vaak trots vastgegrepen, gekoesterd en zelfs collectief bejubeld. Koosnaampjes zijn gebruikelijk, en ook geometrisch wordt het hele ding doorgelicht: geen man die ik ben tegengekomen schuwt zijn pik. Nee, dan die verborgen, tussen de benen weggemoffelde schaamlippen (SCHAAMlippen) van ons vrouwmensen. Ik moet de eerste vriendinnengroep nog ontmoeten die trots hun kutten met elkaar vergeleken heeft.
Ik zeg: we hoeven geen ander woord te vinden. We moeten het woord aannemen en eigen maken, net zo lang tot niemand meer schrikt of ineen kruipt bij het horen ervan. We moeten meer leuke grappen maken over kutten, haar niet wegstoppen maar juist onderling vergelijken, spiegelen, reflecteren, de kut als volwaardig lichaamsdeel mee laten tellen, net zo lang tot piemel en kut hetzelfde voelen. En dat, mensen, bedoel ik dus wel figuurlijk.
Noor Spanjer (Amsterdam, 1982) is freelance journaliste en mediawetenschapper. Als nieuwerwetse minstreel is zij altijd op zoek naar persoonlijke verhalen en daarnaast is ze ideologisch inzetbaar voor feministische zaken en andere nature-nurture kwesties.
Aart-Jan Venema is freelance illustrator en verhalenverteller. Hij werkt onder andere voor NRC.next, de Groene Amsterdammer en hard/hoofd.