Anna kan het niet laten. Ze gaat naar de reünie van haar middelbare school. Een soort freakshow van gezichten en lijven die haar heel bekend voorkomen. American Pie en Dawson's Creek, de leraar Natuurkunde en de docent Latijn. Iemand die er niet bij wilde zijn, schreef een brief: "Aan de vorige reünie heb ik geen vrienden overgehouden, al stond ik daar wel voor open!" De zaal lacht steeds harder.
De vorige reünie zal vijf jaar geleden geweest zijn. Met een vriend dronk ik van tevoren een paar glazen wijn. We waren in het café die dag de eerste klanten. En we rookten. Hem heb ik nu al vier jaar niet gezien.
De eerste minuten met mijn andere klasgenoten waren interessant, exotisch ook. Een soort freakshow van gezichten en lijven die me heel bekend voorkwamen, maar door de blender waren gehaald of door Photoshop. Ik moet er voor hen ook redelijk angstaanjagend uitzien. Na een uur waren alle beleefdheden gevaren en naarmate het alcoholpercentage steeg, namen wij het met de zeden niet zo nauw meer. Er werden oneerbare voorstellen gedaan en zeer oneerbare opmerkingen gemaakt. In de trein terug naar huis was ik opgelucht. Blij daar weer weg te zijn, veilig te zijn, blij dat ik niet meer mee hoefde te doen.
Naarmate het alcoholpercentage steeg, namen wij het met de zeden niet zo nauw meer.
Toch herinner ik me het moment dat ik de Facebookpagina van mijn reünie 'ontdekte' als een moment van opwinding. Ik zou gaan. Zelfs voor het feest 'tot in de kleine uurtjes' gaf ik me op.
Een paar weken geleden keek ik American Pie: Reunion. De eerste film dateert van dertien jaar geleden.
Ik herinner me het nog precies. We waren bij Joost thuis. Iedere keer als Mena Suvari in beeld kwam moest de videoband worden stilgezet. De jongens uit mijn klas overtroefden elkaar met kreungeluiden. Rogier had net zijn eerste joint op en zei voortdurend: "Ik wil neuken, ik wil neuken..." Iets waarvoor hij zich later overigens uitgebreid verontschuldigd heeft. Met deze mensen wilde ik gaan feesten? Deze mensen die ik heb zien kotsen, zoenen, mee heb gezoend, mee heb gekotst. Waarom?
Wat me naar deze reünie trekt is nostalgie. Mijn middelbareschooltijd heeft een episch formaat aangenomen. De school is verhuisd, maar morgen mogen we het oude gebouw in. Ik hou van dat oude schoolgebouw en zal morgen mijn fototoestel meenemen. Ik ga proberen het verleden te vangen, vast te houden, om het te cultiveren en te koesteren. Die foto's kunnen rechtstreeks in het mapje 'Nostalgie' op mijn computer. 7,1 MB aan e-mailcorrespondenties.
Het woord ‘later’ gebruikten we amper zie ik nu ik die documenten doorzoek. Mijn lievelingsgebruik van het woord vind ik in een e-mail van 23 januari 2000:
‘Jij hebt mij ‘later dan normaal’ gemaild, zo ervaar ik het tenminste. Pas na Dawson’s Creek. Ik wilde meteen terug mailen, maar Friends begon. Joey heeft het goed opgelost, moet ik zeggen.’
Kortom, mijn middelbare schooltijd was episch. Nu de reünie nog.
Van het station naar school, te voet, moet ik een blik werpen in het café waar we wijn dronken voor de vorige reünie. Hij is er niet. Ik ben er ook niet, ik loop alleen langs. Misschien zou ik het glas sowieso moeten heffen, op mezelf, op de toekomst, maar ik doe het niet. Het is pas kwart voor twaalf.
Op de hoek van de Oudegracht, tegen het schoolgebouw aan, wacht een jongeman. Zijn veters zijn ruim gestrikt, de lussen liggen op de stoep. Met zijn ziel onder zijn arm wacht hij op degene met wie hij zou reüneren. Tegenover het schoolplein staat er nog zo een. Als je nog niet in je eentje je school in durft, ben je nog niet klaar voor een reünie, denk ik.
De docente aardrijkskunde, nu conrector, grijpt me op het bordes bij mijn arm. We geven elkaar een hand en we lachen. “Ik hád altijd wel iets met jou!” zegt ze. “Ik ook met jou!”, roep ik. We weten van elkaar niet of we elkaar moeten geloven. “Je was altijd een heel bijzonder meisje,” begint ze dan en zaagt vervolgens dat meisje postuum psychologisch volledig doormidden. “Als ik jou dan zo zag, dan wilde ik altijd even zó doen”, zegt ze en gebaart met twee armen alsof ze de lucht omarmt. Ik slik. Als ze dat nu zou doen zou ik huilen. Dit begint al goed.
Volgende etappe, in het schoolgebouw, het oude schoolgebouw. Al een hele tijd is het oud, maar nu zit er een andere school in bovendien. Gecanvaste foto’s van skivakanties hangen in de gangen. Ik denk mensen te herkennen, maar dat kan niet. De trap waar ik in mijn dromen zo vaak van afglijd of die instort, loop ik als eerste op. Er moet iets zijn met die bewegingen, iets episch. In mijn spieren moet de hoogte van elke tree zijn ingeprogrammeerd, mijn lijf heeft dit vast onthouden, maar ik voel het niet. Daarna open ik deuren van lokalen, het ene na het andere. Achter de deuren hoop ik mijn verloren vriend te vinden, dat lukt niet. In het lokaal waar we Frans hadden, kijk ik naar het plafond, daar zat een champagnevlek, ik weet niet eens meer waarom.
Ik kom vage bekenden tegen en we houden het vaag. De jongen tegenover het schoolplein staat daar een half uur later nog steeds te wachten.
Mijn oud-conrector en docent Latijn, dit jaar wordt of werd hij 76, drukt me tegen zich aan, plant een kus op mijn wang en vertelt aan mensen die mijn (bezorgde) ouders zouden kunnen zijn: “Anna was vroeger best een wilde tante hoor!” Ik lach en probeer iets te zeggen over dat ik ook best wel goed was in Latijn, maar dat kan hem niks schelen. “Het is gewoon goed om je in goede gezondheid te zien en gelukkig om hier te zijn. Ik ga zometeen in mijn verhaal een brief voorlezen van iemand die precies uitlegt waarom hij niet bij deze reünie wil zijn.” Ik vrees een Festen-momentje, maar zeg lachend: “Nou, ik zie ernaar uit!”
In het nieuwe gebouw moeten we consumptiebonnetjes halen. Twee oud-klasgenoten praten met onze docent wiskunde. Ik kom bij ze staan. Elkaars beroepen begrijpen we niet, maar we doen alsof we ze zeer weten te waarderen. We proosten.
Even later vraagt de docent natuurkunde, na een paar natuurkundige goocheltrucs in een nieuw natuurkundelokaal, of hij een van ons nog ergens van zou kunnen kennen. We zijn stil. Een paar minuten eerder heb ik begrepen dat zijn twee kinderen zijn vernoemd naar natuurkundigen. “Ja, ik bedoel, niemand die met de Olympische Spelen heeft mee gedaan of zoiets, ik weet het ook niet?” Hij kijkt het klaslokaal rond. Wij weten het ook niet. “Moeten we hier nu een beetje gaan zitten opscheppen?”, vraagt een jongen zacht. Echte uitblinkers zijn thuisgebleven, over hen hebben we het nu met hun voor- en achternaam. De mensen die we zijn kwijtgeraakt, echt kwijtgeraakt, hebben alleen nog maar een voornaam en over hen fluisteren we.
Echte uitblinkers zijn thuisgebleven.
De rector, die nieuwe rector, is ziek, een conrector houdt een praatje. “Laten we ook even denken aan de mensen die hier niet zijn, die misschien niet zo succesvol zijn, die ziek zijn, die er niet meer zijn...” Er wordt druk doorheen gepraat. Aan hen denken we nu liever niet.
Daarna vervolgt mijn oude vlam/docent Latijn. Hij zal het schoollied toelichten, maar eerst komt inderdaad die brief. Deze onbekende briefschrijver is er vandaag niet bij omdat ‘de vorige reünie niks heeft toegevoegd aan zijn leven’. Hij heeft er ‘geen vrienden aan overgehouden, al stond ik daar wel voor open!’ We lachen steeds harder. De voorlezer voegt smakelijk toe ‘echt waar!’. Om zich nostalgisch aan de vergane jaren te verlekkeren, daar heeft de briefschrijver geen zin in, want zo’n leuke tijd was zijn middelbare schooltijd niet. De climax van hilariteit is bereikt, we lachen en we zeggen ‘aaaaah’ en proberen niet te denken aan de dingen die ons of onze klasgenoten zeer deden.
Het schoollied wordt ingezet, in ons beste Latijn, op de wijs van hoe we het ons herinnerden zingen we mee.
De climax van hilariteit is bereikt, we lachen en we zeggen ‘aaaaah’.
Ik zal niet de enige zijn die beseft dat de briefschrijver, onze antagonist, gelijk heeft. Wat verwachten we hier eigenlijk te halen? Als we niet uit zijn op vriendschappen, als er niks aan ons geluk ontbreekt, wat doen we hier dan? “Het valt me op dat alle docenten die hier zijn een dubieuze relatie met leerlingen onderhielden,” fluistert iemand. Misschien geldt voor de leerlingen hetzelfde. Wij onderhielden op z’n minst dubieuze relaties met elkaar. En dat we hier zo zijn met z’n allen heeft iets pervers, de nabeschouwing van een wedstrijd waarin alleen maar vals werd gespeeld. Om precies zes uur ga ik weg.
Toch zal ik me over vijf jaar ongetwijfeld niet kunnen inhouden.
Op zoek naar iets episch dat voorgoed verloren is.