De straat is leeg. Aan deze kant is niets. Een schutting snijdt het straatbeeld in tweeën, en daarachter kan ik niet kijken. Ik sprong een paar keer tegen de groene planken op, zo hoog als ik kon. Geen ronddwalend lot dat, als het er wel was, sierlijk en verleidelijk zou meedeinen met de wind, als het plastic zakje in American Beauty.
We zouden winnen omdat we met z’n allen meededen. Met één lot win je niet; de kans dat je zes keer geraakt wordt door de bliksem is groter. Maar wij waren met z’n allen, dus we hoefden maar ongeveer 0,3 keer geraakt te worden door de bliksem. Ik ken iemand die een keer geraakt is door de bliksem. Het sloeg in z’n vinger toen hij over straat fietste. Dus daar ga je al.
Het was belangrijk dat we allemaal meededen. Anja, van de receptie. Zij kwam ermee. De marketingjongens waren meteen enthousiast. Ik hoorde de meisjes bij administratie praten over waar ze het geld aan uit gingen geven. Chris, onze afdelingsmanager, ging de loten kopen. We stonden hem op te wachten toen hij terugkwam, alsof hij de aanvoerder van het Nederlands Elftal was die als wereldkampioen op Schiphol landt.
Ik zie hier geen auto’s, geen mensen, hoor geen vogels. Er hangt geen was te drogen op het balkon van de smetteloos witte flat aan de overkant. Sluimerbewolking drijft langzaam weg. De lucht is leeg. Geen onweer op komst.
Iedereen was op kantoor gebleven – we hadden dit tenslotte samen gedaan. We aten samen en zeiden dat het de laatste keer zou zijn. Na vanavond stopten we, dat was logisch. Door blijven werken was belachelijk.
Onze loten lagen verspreid voor ons op tafel. De televisie aan. De nummers kwamen langs. We hadden een taakverdeling, liepen systematisch de loten na. We maakten stapeltjes.
Er gebeurde niets. We kwamen niet eens in de buurt.
Chris staarde opzij. Na een paar seconden ging het staren over in een scherpe blik op het lot in zijn handen, het laatste dat hij opgepakt had.
Ik veerde op. Hij vouwde het lot met berusting op en legde het op tafel bij de andere loten. Hij stond op en liep weg en ondertussen zei niemand iets.
Hij reed hier vandaag langs. Ik zie het voor me. De zon scheen. Hij draaide zijn raampje open, enkele loten waaiden uit zijn hand, de straat op. Hij merkte het niet, we hadden er ook zo veel. De nummers kropen over het asfalt, zochten de schutting op, hingen daar korte tijd, als heel kleine aanplakbiljetten voor een verkiezingscampagne. Sommige waaiden eroverheen. Enkele uren later sta ik hier.
De straat is leeg. Het moet hier ergens liggen. Hij is het natuurlijk verloren. Ik ben niet gek.
--