"Wie ben jij voor mama?' vroeg mijn zoon aan de vriendin van mijn moeder.
"Ik ben de vriendin van je oma."
"Neen." Dat had hij niet gevraagd. "Wie ben jij voor mijn mama?"
"Ik ben je mama’s stiefmoeder."
Het woord kwam er maar ongemakkelijk uit. Zo hadden we het zelf nog nooit benoemd.
"En hoe stout ben jij voor mama?"
(…)
De conversatie vond plaats in het huis van mijn moeder, ergens op de trap, tussen mijn zoon en de vriendin van mijn moeder. Zelf stond ik er van de zijlijn naar te kijken. Maar nu was ik betrokken partij: "O jee", dacht ik, "als ze nu maar niet denkt dat ik hem dat heb ingefluisterd." Nog nooit had ik het woord ‘stiefmoeder’ uitgesproken, zeker niet met het epitheton ‘stout’, zeker niet over de vriendin van mijn moeder, of de vrouw van mijn vader. Maar de verhaaltjes waren me voor geweest. Noch voor ik kans had gezien mijn vierjarige uit te leggen hoe het bij mij thuis zat, hadden Grimm en Disney al een verklarend vingertje opgestoken: "stief- is stout".
En dus vroeg mijn zoon onbevangen aan mijn stiefmoeder hoe vaak ik al in het hok was opgesloten en met de bezem was geslagen. We besloten deze half grappige, half pijnlijke anekdote met een ongemakkelijk lachen. "Haha, ja… mama is Assepoester niet. Of Sneeuwwitje. Jammer misschien."
Maar toen ik woensdagmiddag mijn zoon van school ging afhalen om bij zijn oma te gaan eten, hoorde ik hem opscheppen tegen een vriendje.
"Heb jij veel oma’s?"
"Twee opa’s en één oma." antwoordde het vriendje.
"Ik heb… hoeveel oma’s heb ik mama?"
"Even kijken: er is oma, er is moeke, er is de vriendin van oma en er is de vrouw van opa. Vier dus."
"Ik heb vier oma’s." Met vier onderstrepende vingers in de lucht.
Blijkbaar is het onder vierjarigen iets om mee uit te pakken. Goed zo.
Zelf heb ik een extra bompa. En dat biedt voordelen: zoveel mensen, zoveel persoonlijkheden, evenveel liefde (in de beste der werelden). En geen kind kan teveel liefde krijgen.
Er was de zwijgzame grappige opa, die van zijn middagdutjes en zijn whisky’s hield, een bibliotheek had om U tegen te zeggen en vanuit de rust uit de verte droge grapjes maakte. Er was de aanwezige pepe, die graag op de hoogte was van wat zijn kroost deed en die zijn tijd nam om uit te zoeken waar hij je het meeste plezier mee kon doen. Er is de lieve luide G., die ik om onduidelijke redenen altijd met zijn voornaam ben blijven aanspreken, die mijn naam steeds verwisselde met die van zijn eigen kleindochter en altijd zijn witte zakdoek bovenhaalde om ons uit te wuiven.
Een extra familielid brengt bovendien opnieuw extra familie mee. Dat maakt de feestdagen wel erg druk. Maar het zorgt toch ook voor een uitgebreider sociaal en familiaal netwerk. En dat is (meestal) iets om blij mee te zijn.
Niet dat ik reclame maak voor broken homes. Laten we wel wezen: er gaat het nodige lijden mee gepaard. Maar als ik denk aan de liefde die mijn zoon van al zijn grootouders krijgt, en hem hoor opscheppen over die grote hoeveelheid oma’s, denk ik: "goed voor jou."
Mijn tip? Weg met het woord ‘stiefouder‘. Het klopt nooit: als je de nieuwe partner van je ouders graag ziet, wil je van de ‘stief’ af. Als je de nieuwe partner van je ouders niet graag ziet, wil je van het idee af dat het een tweede ‘moeder’ of ‘vader’ van je is. En verder: een gebroken relatie is (op zijn minst) tijdelijk pijnlijk, maar een volgende generatie trekt zich daar niks van aan. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, denken die. En maar goed ook.
Nele Buyst (1983) woont en werkt in Gent en combineert een job als webredacteur met kinderen en schrijven.
www.unspokenterms.wordpress.com