Waar opruimen al niet goed voor kan zijn. Een vriend mestte zijn boekenkast uit en kwam op de proppen met een stapel boeken die aan mij toebehoren. Ooit uitgeleend tijdens een avond drinken, zo’n samenzijn waarbij je opeens bemerkt dat je elkaar keihard tips staat toe te schreeuwen. Dit met een verbetenheid die impliceert dat als de ander niet overstag gaat hij of zij het leven verder als zinloos kan bestempelen.
Een van de boeken uit de kast van mijn vriend was het Verzameld Proza van Nescio – alles wat de zakenman J.H.F. Grönloh (1882-1961) onder pseudoniem schreef. Slechts een fractie ervan werd gepubliceerd, de rest werd later in een volgepropte bureaula gevonden. Nu is het zo dat driekwart van zijn ongepubliceerde werk niet direct onmisbaar is. Het zijn niet meer dan schetsen, aanzetten. De torenhoge eisen die de auteur aan zijn schrijven stelde, verijdelden blijkbaar dat hij er verder mee ging.
Heel vreemd is dat misschien niet. Uit de 150 pagina’s die hij bij leven wél publiceerde blijkt al dat Nescio weigerde de zaken for granted te nemen. We leven om een ideaal te bewerkstelligen, en als dat niet lukt daar in grandioos proza over te treuren.
Mooiste loot aan zijn boom is ‘Titaantjes’. Het verhaal van vijf jongens, die als tieners zweren nooit te zullen worden als ‘de heeren’ die zij zo verafschuwen. Natuurlijk loopt het anders. De een wordt gek, de ander raakt gevangen in een rotbaantje, de rest laat zich inpakken door de ooit zo verworpen burgerij. Alleen de verteller, Koekebakker, blijft enigszins trouw aan zijn jeugd. Verder vraagt hij zich af wat het allemaal in vredesnaam voor zin heeft en bovenal: wat God betekent in zijn leven.
In de slechts dertig pagina’s die Nescio neemt voor zijn novelle blijft hij ver van gemeenplaatsen en richt hij een monument op voor iedereen die ooit heeft geprobeerd anders te zijn. Voor de natuur en de stad. En ook voor hen die weten dat de val van het burgermansbestaan altijd op de loer ligt.
Als Koekebakker terugkeert van een reis die zes jaar duurde merkt hij hoe het zijn kameraden is vergaan. In de tram raakt hij betoverd door een meisje met een vioolkist. Na een bezoek aan zijn vriend Hoyer, die ergens in de Concertgebouwbuurt ‘op stand’ woont, komt hij met een visie die mij bij herlezing schokte. Hij komt precies overeen met hoe ik zelf tegen de samenleving aankijk: "Buiten scheen de lentezon in de troostelooze straat. Mijn god, hoe kon zoo'n straat bestaan. 't Meisje in de tram had ik vast niet mogen zoenen, maar zoo'n straat mocht bestaan. Dat mocht."
Meest treffend aan ‘Titaantjes’ is de compassie die de verteller, ondanks alles, heeft met nieuwe generaties: "Af en toe glimlacht God even om de gewichtige heeren, die denken dat ze heel wat beteekenen. Nieuwe Titaantjes zijn al weer bezig om rotsblokjes op stapelen (…) en de wereld eens naar hun zin in te richten. Hij lacht maar en denkt: goed zoo jongens, zoo mal als je denkt ben je me toch liever dan die mooie wijze heeren".
Honderd jaar oud zal het in 2014 zijn. Het kan nog minimaal even lang mee.
Vincent Cardinaal (1982) is freelance schrijver en spreker. Geboren, getogen en woonachtig in Rotterdam.