Eind januari. Het is nacht en we zitten met zijn zessen in een woonkamer. We spelen een spel. Alhoewel, misschien is spel niet het goede woord – dat impliceert dat er een winnaar is, en een verliezer. In de praktijk komt het erop neer dat steeds één van ons zijn oren sluit en de rest een opdracht voor diegene verzint.
(Het is een tijdstip waarop we geen van allen nog wakker horen te zijn. Dat was ook niet het plan. Om negen uur ’s ochtends is er looptraining – verplicht acht kilometer rennen – en die nacht zijn we ervan overtuigd dat we het allemaal zullen redden. Het is een makkelijke belofte om aan elkaar te maken: uiteindelijk voelt geen van ons écht verplicht. Rennen doe je uiteindelijk toch in je eentje.)
De laatste opdracht is voor Eli. We vragen hem zijn favoriete nummer op te zetten, en gedurende dat nummer te doen wat hij het liefste wil.
‘Oké,’ zegt hij. ‘Ik zet dit nummer op, en dan gaan we ons verstoppen. En wanneer het nummer afgelopen is, gaat er iemand zoeken.’
Hij kiest zichzelf – iene miene mutte – als zoeker en zet de muziek wat harder. Als een zwermpje vliegen dat de omringende lucht voelt bewegen barsten we uiteen, op zoek naar schaduwplekken, dode hoeken en dubbele bodems om ons in te verstoppen. Ik eindig ergens hoog, op een vliering, in een bed. Er is een dakterras, waar ik via een klapraam zou kunnen komen, maar er is een punt waarop je je te goed verstopt. Dat is praktisch hetzelfde als jezelf opsluiten in de wc. Technisch een solide plek, maar je maakt het voor niemand leuker.
Ik lig in een bed dat niet van mij is, en ik besta even niet. Totdat Eli mij vindt doet mijn identiteit er niet toe. Dat wens ik iedereen toe, af en toe verdwijnen zoals je tijdens verstoppertje verdwijnt. Misschien is het een idee om iedereen een jaarlijkse verdwijndag te geven. Eén dag waarop we collectief afspreken dat iemand er niet is, dat iemand zich aan het tijd-ruimtecontinuüm onttrekt. Je kan naakt over straat lopen en niemand staart je na. Je kan slapen in een onbekend bed. Je kan wildplassen zonder een boete te krijgen – je bestaat immers niet.
Maar misschien is het genoeg als we met z’n allen afspreken om meer verstoppertje te spelen.
Het nummer loopt af. Ik weet dat het niet lang zal duren. Er is geen sprake van tijd. Er is geen sprake van de wereld. We zullen ons niet verroeren tenzij absoluut noodzakelijk. Zelfs het draaien van onze hoofden kan ons uit het limbo halen. Er is geen sprake van verlangen. In die minuten tussen het begin en het einde van het spel zijn we enkel gezocht, niet zoekende. Uiteindelijk worden we allemaal gevonden. Misschien na een minuut, misschien na een uur. We weten het niet, en het maakt niet uit.
We zitten weer met zijn zessen in een woonkamer. Iemand vraagt hoe laat het is, iemand anders kijkt op zijn telefoon. Half zeven. We weten allemaal dat geen van ons de volgende dag gaat rennen. Het is een nederlaag tegen de tijd. We hebben verloren van momenten die bestaan. De timestamp van een Facebookcomment, een wekker die af gaat, de starttijd van een training.
Speel vaker verstoppertje. Besta, waar mogelijk, even niet. We zijn er al zo vaak wel.
--
Dit is een gastbijdrage van Joeri Heegstra. In het dagelijks leven is hij student aan de Toneelacademie Maastricht.