Vroeger wilde ik Pippi Langkous zijn. Ik wilde een paard hebben dat ik zou optillen, ik wilde in Villa Kakelbont wonen met mijn aapje en dat er dan twee verwende vriendjes op bezoek kwamen die zouden zeggen: "Och Pippi, durf jij dat?" en dat ik dan zou antwoorden: "Jahoor, dat durf ik!" Pippi was mijn superheld, mijn rolmodel (waarmee ik overigens een typische Belgische Libelle-lezeres blijk te zijn, maar dat terzijde).
Om Pippi te zijn hoefde ik geen bijzonder pak aan. Het volstond om in de poppenhoek performatief te verklaren “Ik was Pippi Langkous” en dat was dat. Mijn haar was kort, dus die vlechten lukten niet en mijn moeder was ook niet zo handig met ijzerdraad. Maar als ik eenmaal Pippi was, dan was ik bazig en moest iedereen doen wat ik zei, want ik deed lekker m’n eigen zin.
Thuis was dat wel anders, want thuis woonde mijn grote broer, die al in de middenbouw zat, gelukkig ver weg van de poppenhoek waar ik iedereen onder de duim hield. Mijn broer had een blauwe cape en met die cape was hij Superman. Hij had ook een Michael Jackson-pak én een ridderpak met zwaard en een plastic schild. En o ja, nu we het er toch over hebben, dan had hij ook nog een kekke zilverkleurige bodywarmer met daarin, jawel geluidsboxen waar je je walkman op kon aansluiten – dat ding hadden we echt nooit weg moeten doen. Het moge duidelijk zijn: thuis was mijn broer de superheld en ik, ik had nog minder te zeggen dan Pippi’s meneer Nilsson.
De superhelden herleven op growingupheroes. Hier staan allemaal foto’s van kinderen die zich in heldhaftige poses in geïmproviseerde of professionele pakjes de baas van de wereld voelen. Een heerlijk gevoel en een heel goede aanleiding om af en toe in een moeilijk moment hardop tegen onszelf te zeggen “Ik was Pippi Langkous” of “Ik was Superman” en dan, met opgeheven hoofd, de poppenhoek in.