Als ik vroeger een vriendje belde en zei: “Hoi. Spelen?”, kreeg ik direct daarna van mijn moeder op mijn kop. “Zo doen we dat niet. Je vraagt altijd even ‘Hoe gaat het?’, dat is beleefd.” Haar opvoeding ging verder dan het “Wat zeg je dan?” na het plakje worst bij de slager. Ook als ik een van de ouders aan de lijn kreeg, moest ik een gesprekje voeren met deze vaak verraste volwassene. “En hoe staat het er nu precies voor in de assurantiënbusiness, meneer Bloem?” dreunde ik met mijn piepstem op, terwijl mijn moeder vanuit de keuken goedkeurend knikte.
Ik ben dus Netjes Opgevoed. Ik zorg dat ik zelf niet te lang aan het woord ben. Dan stel ik een oprechte vraag en luister naar het antwoord. Na een tijdje ben ik deze formele regels vergeten en vloeit de conversatie heen en weer, in een prettige en gelijkwaardige uitwisseling. Sociaal zijn is… vragen stellen.
Veel mensen zijn hier niet goed in. Natuurlijk zijn er de opscheppers, die hun monoloog onbaatzuchtig in je gezicht brallen, of andere eikels die het niet uitmaakt in welke menselijke container ze hun saaie levensverhaal kunnen lozen. Sommige volkeren zijn er niet zo goed in. Zo bracht ik van de zomer een week bij een Italiaanse vriend in Napels door. De Italianen zijn enorm gastvrij, maar niet sociaal. Ze zetten een bord met verrukkelijk eten voor je neer, en negeren je de rest van de avond. Ik zat zeven dagen lang als een figurant in een opera te luisteren naar het mooie, maar onbegrijpelijke Italiaans dat overal langs me heen geschreeuwd werd. Engelsen maken goede grappen, maar zullen nooit iets over hun gevoelens vertellen. Scandinaviërs vertellen je pas hun naam bij de zevende afspraak.
Een vriend van onze familie is een echte Kaatsprater: hij gebruikt je als een squashmuur om zijn eigen anekdoteballetje heen en weer te slaan. Hij stelt kaatsvragen: “Ben je weleens in Venezuela geweest?” “Nee.” “Ik wel! Ik was er vorige week, en ik zal je vertellen: nog nooit zulk goed kokossap gedronken.” Dan zijn er nog de Associatiepraters, die geen vragen nodig hebben en in hun eigen monoloog zonder adempauze doorpraten, als een gesprek met zichzelf, doodsbang voor stilte: “Ik zie dat je wijn drinkt - ik kom graag in Frankrijk – de Fransen hebben zich voor het WK geplaatst – ik vind Wesley Sneijder een naar mannetje – Hitler was vegetariër – ik eet niet veel fruit maar vind de geur altijd heel lekker – de Albert Heijn is duurder dan de Aldi maar daar hebben ze geen bonuskaart…” Tot de persoon zich happend naar adem tot de hapjestafel wendt en jou in totale verwarring achterlaat.
Oude mensen zijn een moeilijk geval, omdat ze soms seniel zijn en ook eigenlijk wel recht hebben op een beetje egocentrisme. Maar veel mensen kunnen er echt niets aan doen. Ze zijn verlegen of hebben het simpelweg nooit geleerd. Het is verleidelijk om hen ook te veroordelen, zeker als je Netjes Opgevoed bent. Mijn broertje heeft de neiging om bij het uitblijven van een vraag boos weg te lopen. Maar laten we dat nou eens niet doen. Het is moeilijk om contact met anderen te maken, en als we eenmaal in een gesprek beland zijn, is het voor sommigen nog steeds een kwestie van overleven, van blijven zwemmen tot er eindelijk land in zicht is. Het is helemaal erg als twee van dit soort halve autisten tegenover elkaar komen te staan. Zo hoorde ik eens tijdens een groepsreis op de busbank achter mij een jongen aan een meisje uitleggen hoe een aansteker werkt. Een half uur lang.
Als jij zo iemand bent, dan heb ik simpel advies voor je. Ten eerste: bedenk wat je echt interessant vindt. Als de ander ook niet zo spraakzaam is, kun je gewoon vertellen wat je die dag bezig heeft gehouden. Vervolgens associeer je daar een vraag mee: “Heb jij ook zo’n hekel aan vuilnismannen?” Als het gesprek nu loopt (of de ander sowieso meer initiatief neemt en hij of zij het gesprek begonnen is) en jou een vraag wordt gesteld, antwoord je oprecht. Maar nu komt het. Maak je verhaal niet te lang, en formuleer dan dit simpele zinnetje, de Vraag der Vragen: “En jij?”
Het is de basis van interesse in de ander, naast “Hoe gaat het?”. Let wel op dat je ook echt luistert naar het antwoord, en de vraag niet puur als formaliteit stelt (tenzij je echt een autistische stoornis hebt). Ik zweer je dat je gesprekspartner een warm gevoel vanbinnen zal krijgen na deze eenvoudige geste, je zal aankijken en zal zeggen: “Wat lief dat je dat vraagt.”