We kijken naar de ingrediënten die op tafel liggen: bleekselderij, courgette, wat cherrytomaatjes, een uitje. Ze opent de lade onder haar fornuis. Het is zo’n la die vol kladjes pasta ligt. Ze haalt er een pak risottorijst uit. Ze schudt ermee, het is precies genoeg voor twee. We wisselen een blik uit die ik ondeugend zou noemen.
‘We kunnen risotto maken’, zegt ze.
‘Niks liever’, zeg ik.
Het Noorse meisje en ik kennen elkaar pas twee weken, maar we hebben al veel overeenkomsten ontdekt. We delen een liefde voor Gregory Crewdson en Heiner Muller (we snappen namelijk precies wat constructieve moedeloosheid voor gevoel is), we vinden elkaars kleren prachtig, zijn allergisch voor katten, gefascineerd door rampen, maar het belangrijkste dat ons bindt is: risotto is ons troostvoer. Niks geen chocolade, niks geen friet. Risotto is ons maatje in verwarrende tijden. Het is de combinatie van maakproces en mondgevoel die zo helend is.
Het bereiden van risotto is een oefening in geduld. Eerst fruit je een uitje, dan gooi je de rijst erbij en bak je die glazig, dan volgt er een ritueel met water en wijn. Het ritueel bestaat uit staren, roeren en schenken. Alles op gevoel. Langzaam maar zeker groeien de risottorijstkorreltjes uit tot een papje van smeuïge rupsjes. Als je maar lang genoeg kijkt (en dat is een vereiste voor een smakelijk eindresultaat) kan je op dit proces werkelijk alles projecteren: de zichzelf volzuigende korreltjes kunnen opgroeiende kinderen zijn, zwelgende verliefden, een metafoor voor een burn-out. Alles naar gelang je gemoedstoestand en dat is ook het fijne: het koken van risotto creëert een leegte in je binnenste waarin gedachtes en fantasieën kunnen resoneren. Een leegte die altijd langer duurt dan verwacht: de beloofde twintig minuten bereidingstijd wordt altijd flink overschreden.
Na een uur zijn we klaar met koken, het Noorse meisje en ik. We hebben gestaard en gepraat over de dingen die we in de leegte tegen kwamen. Het gevoel van imploderen, oneerlijke mensen, somberte en meer. We zijn er slapper van geworden, maar dat maakt niet uit. Er staat een bord met troostvoer voor onze neus, een glas wijn. We zitten op een balkon, er ligt een superschattig hondje naast ons. We sterken aan. Het fijne aan risotto is: het voelt als babyvoedsel, een potje Olvarit. Maar dan met een flinke dosis Parmezaan en knoflook. Met kleine baby-stapjes voelen we ons steeds roziger en steeds meer voldaan.
Heb je een rotdag? Haal geen pizza, maar kook risotto. Ik beloof je, het haalt het scherpe randje eraf.