Bart Verbunt schreef een verhaal over het stof en de schaamte in Afghanistan. "Aan het burgerbestaan raakte ik snel gewend en aan mijn vriendin ook, maar nog steeds sta ik elke nacht op die heuvel."
Het is daar zo droog en stoffig dat de hitte er iets weg heeft van vakantie, Sicilië of Granada, alleen is het er nog heter en kijken de mensen van je weg als je bij ze in de buurt komt. Ze zijn niet direct onvriendelijk maar het is gevaarlijk voor ze om met je te praten. Sommigen haten je, sommigen zijn bang. Geef ze eens ongelijk. Je bent er een vreemde, het tegenovergestelde. Je bent er zo vreemd dat de aarde je op zou hoesten als je er begraven zou worden.
De kogel die me trof kwam uit een geweer dat niet nauwkeurig genoeg is om een doelwit te raken over lange afstand, al mik je nog zo goed. Eerst dacht ik dat het een sluipschutter was, maar uit het onderzoek bleek later dat de kogel gewoon uit een roestige AK kwam. We waren die dag een kleine groep Taliban op het spoor. Wij in volle uitrusting: kogelvrij vest, goed onderhouden Canadees machinegeweer en camouflagepakken die tegen deze omgeving afstaken als een rokkostuum op de camping. Zij ongetwijfeld in wit gewaad, op sandalen, een tulband op, een oude AK47 in de hand. Ook met de vooruitgang aan onze zijde waren we zenuwachtig.
Ik liep voor de groep uit een heuvel op, om informatie te vragen aan een oude man die naast een paar grazende geiten zat. We wisten dat ze in de buurt waren omdat we de bewoners van het aan de voet gelegen dorpje de velden in hadden zien vluchten. Ik spreek weinig Afghaans maar het woord voor ‘terroristen’ had ik inmiddels fatsoenlijk uit leren spreken. Dus dat zei ik tegen hem: ‘Taliban, terroristen, waar?’ De oude man deed alsof hij me niet verstond. Ik had het heet in mijn uitrusting, bedacht me dat ik mijn vragen net zo goed aan die geiten kon stellen, maar ik bleef de paar woorden die ik kende herhalen: ‘terroristen, Taliban, waar? waar zijn ze?’ Toen hij niet reageerde wees ik naar het dorpje aan de voet van de heuvel. Ik wees en ik werd geraakt.
Tegen kogels van een zwaar kaliber is ons vest niet bestand, maar enkele schoten van een pistool of machinegeweer houdt het wel tegen. Je ledematen blijven kwetsbaar, als je een schot in je gezicht of nek krijgt is het einde oefening, verder ben je vrij goed beschermd. Op je romp heb je één zwakke plek: de onbedekte ruimte onder je arm. De kogel ging mijn lichaam in via de oksel, raakte bijna een slagader, doorkliefde mijn Musculus Infraspinatur, ging mijn lichaam weer uit en bleef steken in mijn pak. Ik stond te praten met de oude man. Ik wees, ik werd in mijn oksel geschoten.
Er klonk nog een schot maar ik lag al op de grond. Ook de oude man was bij het horen van het eerste schot naar de grond gedoken. Die oude man, dacht ik, terwijl het tot me doordrong dat ik was neergeschoten, die heeft hier niets mee te maken.
Hij lag als een kind in foetushouding, alsof hij eventuele kogels met zijn opgetrokken armen en benen af wilde weren, zijn lange baard kwam onder zijn ellebogen uit. Ik zag geen bloed. Toen ik zijn pols vastpakte voelde ik dat zijn spieren aangespannen waren. Zijn gezicht was verkrampt. Hij had een hartaanval. Terwijl de jongens uit mijn groep het gebouw onder vuur namen waar de schoten vandaan waren gekomen gaf ik hem hartmassage met mijn goede arm. De oude man stierf.
Op de basis werden we als helden ontvangen, de jongens met de adrenaline nog in het lijf omdat ze de drie Taliban hadden uitgeschakeld, ik op een brancard. Zij vertelden hoe de strijd verder was verlopen, hun woorden buitelden over elkaar. Vier jongens van in de twintig die hun eerste momenten van echte doodsangst mee hadden gemaakt. Meteen daarna waren ze als overwinnaars uit de strijd gekomen. Overwinnaars.
Na de eerste momenten van paniek had iedereen gehandeld zoals hem was aangeleerd: onder elkaars dekking waren ze het gebouw dichter en dichter genaderd tot de jongen die ook altijd driepunters scoorde met basketballen een handgranaat naar binnen had kunnen gooien. De zwaargewonde Taliban werden in een roes van angst en wraakzucht afgeschoten. Oneerlijk, maar ook een stervende Taliban kan een soldaat vermoorden. Terwijl ik werd weggedragen bleef het lichaam van de oude man op de heuvel liggen.
Tijdens deze gemeenschappelijke euforie beving mij één gevoel: schaamte. Ik schaamde me omdat ik als held werd ontvangen terwijl ik geen schot had gelost. Ik schaamde me omdat er wraak was gepleegd voor iets dat mij was overkomen. Ik schaamde me omdat we hier überhaupt waren, teruggetrokken in een basis die van zijn omgeving was afgesloten als een ruimtestation. En ik schaamde me omdat de geitenhoeder was gestorven van schrik.
Een paar dagen later werd ik thuis verwelkomd door mijn familie en een meisje dat tranen in haar ogen had maar weigerde te huilen. Ik voelde me opnieuw een vreemde.
Na een reeks gesprekken met de psycholoog kreeg ik eervol ontslag. Aan het burgerbestaan raakte ik snel gewend en aan mijn vriendin ook, maar nog steeds sta ik elke nacht op die heuvel. Dat klinkt dramatisch, alsof de kogel meer heeft geraakt dan mijn vlees. Daar is geen sprake van, dat kan ik je verzekeren. Ik voel me prima. Ik slaap goed, ik heb mijn emoties onder controle, ik ben bezig met mijn toekomst. Ik ga op vakantie naar Granada en Sicilië.
Ik heb geen paniekaanvallen, ik denk na over alle handelingen die ik op het betreffende moment had kunnen verrichten, over de manieren waarop ik invloed uit had kunnen oefenen op de situatie: ik had de flikkering van het zonlicht op het geweer kunnen zien, ik had de loop uit het raam kunnen zien steken, ik had naar de grond kunnen duiken voor het schot werd gelost, ik had de oude man naar de grond kunnen trekken om hem af te schermen, ik had eerst kunnen schieten om de Taliban te dwingen om in dekking te blijven, ik had eerst kunnen schieten en de Taliban uit kunnen schakelen. Ik droom erover. De Taliban en de jongens uit mijn groep wisselen elkaar af als vijanden. Ik sta op die heuvel.
Het schot klinkt maar ik heb tijd om te reageren, ik ontwijk de kogel of ik span mijn spieren en de kogel valt van mijn lijf af. Ik sein naar de jongens uit mijn groep die Taliban blijken te zijn en schakel iedereen in mijn omgeving uit door op alle geweren te schieten die ik in mijn vizier krijg.
Het schot klinkt. Ik weet dat de kogel me niet kan deren, maar als ik probeer terug te schieten krijg ik de trekker niet in beweging. Ik ben in het gebouw, vecht met mijn handen en voeten, de slagen zijn traag, alsof ik onder water ben, maar als ze doel treffen is de impact groot.
Het schot klinkt. Ik word geraakt in mijn schouder, blijf staan, leg kalm aan en schiet terug. Wanneer ik dichterbij ben, blijk ik de geitenhoeder te hebben geraakt.
Het schot klinkt. Ik weet dat de poging om mij te doden kansloos is, dat de schutter een mens is van vlees en bloed die net zijn doodsvonnis heeft getekend. In plaats van op hem te schieten neem ik de andere jongens op de korrel om te voorkomen dat ze de Taliban vermoorden.
Het schot klinkt. Ik veeg de kogel uit de lucht, pak de geitenhoeder op en ren het dorp in om hem naar zijn familie te brengen. Op de achtergrond bespreken de Taliban en de jongens uit mijn groep op serieuze toon zijn toestand.
Het schot klinkt.
Het schot klinkt.
Het schot klinkt.
In alle gevallen is de uitkomst hetzelfde: de oude man sterft.