Gilles slaapt niet meer. Gelukkig is hij huisvrouw, en schrijver. Iedere zondagochtend heeft hij op hard//hoofd een moment voor zichzelf. Zondagsrust: het (niet zo jonge) vaderschap van Gilles van der Loo, van onderen belicht.
Het was augustus 1993. De zomerochtendzon hing boven de Cornelis Anthoniszstraat en ik, gympen op de warme tegels van de stoep, sloot mijn hand om de eerste sleutel van mijn eerste huis in Amsterdam. Even deed ik mijn ogen dicht om beter te kunnen luisteren naar het verkeer op de Hobbemakade, dat optrok en weer remde.
Ik deed mijn ogen open. Dancehall beukte tegen de ramen van een verlaagde Honda met twee jongens met petjes erin, wiens stoelen zo mogelijk nog verlaagder waren. Een junk kwam voorbij gestept op een fiets met één trapper.
Ik lachte, kreeg de vinger en begon te lopen. Langs de kade ging ik - in de richting van het centrum - terwijl de firma Junkmans uit het zicht verdween.
Zonder na te denken volgde ik stegen, grachten en straten. Ik keek naar de mensen, de huizen, winkels en cafés. Over vier weken zou ik aan de VU beginnen, maar eerst was er nog heel veel van dit. Ik wilde geen fiets. Ik wilde lopen: méér tijd hebben om te kijken naar meer van alles.
Mijn roze bril had superdikke glazen.
Jampotten voor al mijn vlinders.
Hopeloos, was ik. Stapel. Smoor.
Amsterdam, wat hield ik van je. Tering, wat was je mooi.
Ik leerde je straten kennen als lijnen in de palm van mijn hand. Je hals rook naar warm asfalt, patat en fietsbanden; je haar naar cannabis. Zelfs de urine in je stegen en portieken had ik lief. Jij en ik, we waren voor altijd. Nooit zouden we uit elkaar gaan. Bij iedere stap op elke tegel, elke stoep, zei ik het: thuis, thuis, thuis. En ik wéét ook dat het wederzijds was.
Nu moet je niet schrikken, Amsterdam. We moeten even praten, jij en ik. Als eerste wil ik zeggen dat het helemaal aan mij ligt. Ik was teveel met andere dingen bezig. Gewoon de laatste jaren niet zo opgelet.
Nee. Daar is niets ‘gewoons’ aan. Ik was er zelf bij, tenslotte. Toch weet ik niet wanneer ik stopte om me heen te kijken; je te zien.
Je bent nog even mooi. Natuurlijk wel. Je grachten zijn precies dezelfde. Het ligt aan mij, dat zeg ik toch? Maar ja, hier staan we. Opeens geen twintig meer (ik, dan). Het kind is - zo gezegd - het huis wel uit.
Geen regen, alsjeblieft. Daar kan ik helemaal niet tegen: te grijs boven je daken en al je ruiten nat.
Nou word ik ook verdrietig.
Hé, Mokie.
Niet doen, nou.
Het spijt mij ook. Echt heel erg erg.
Kijk me eens aan. Kom, zeg het met me: Heldhaftig, Vastberaden, Barm-
Natuurlijk wil ik niet naar Zeeland. Hoe kom je daarbij?
Wat moet ik in Middelburg?
Wat zeg je ervan als ik vanmiddag eens door je straten ga dwalen? Gewoon weer wat steegjes en pleintjes kom doen? Misschien zijn er wel duiven op de Dam. Of zwanen in de gracht bij Casa Rosso.
Wat ik bedoel is: ik denk dat ik nog een kans wil.
Lief Amsterdam, wil jij dat ook?