Anne Ballon schreef drie gedichten over een innerlijk dialoog. Met zachte, precieze en lichamelijke beelden neemt Anne ons mee in een conflict tussen een ‘jij’ die naar geborgenheid in seksuele ervaringen zoekt en een ‘ik’ die aan dit zoeken probeert te ontsnappen.
richtingen
wat voedt ons nog?
je vingers opengespreid langs de hals in de taal die ik niet meer wil maar vloeiend spreek
een taal in mijn lichaam opgeslagen
ik weet: we gingen een donkere kamer binnen om onze contouren te vergeten
ik ben hier en kijk naar jou: hoe je de kamer tracht vast te houden als een teder, warm ding
jezelf geplaatst in het decor: naar je gezicht zoekend in de blik van een ander
soms is het een kwestie van ons lichaam dingen te geven (goed of slecht):
vingers in de mond, buigen en schichtig slikken
knipperende ogen, glanzende lippen
een kopie van kopie van kopie van een beeld
ik heb je al gezegd: je kauwt op resten, liefste
(ik begrijp: je had iets onder zijn huid gezien)
ik luister aan het raam naar het glas, kijk
hoe het buitenlicht nog in mijn palmen maar aan het verdwijnen
hoe zon versponnen in splinters op de grond en bebloede lucht
onze wereld veranderd in één grote mond: we gaan terug de kamer in (jouw beslissing)
en ik proef de vaste vorm die jij tracht te vinden
in het lichaam, in de taal
maar onze woorden zitten in zijn lippen
onze contouren liggen in zijn hand
(er zal iets breken, er zal iets kapot gaan)
de rum in het nachtdecor aan je lippen
jij nog hier maar waar ben ik? waar ben ik?
ik heb alleen jouw armen en die hebben hem vast
(ik ben ergens aan het rennen maar waar?
ik ben ergens aan het vallen maar waar?)
gravend de nacht door: raak je aan maar niet ik
niet ik
bijt het oor, bries het slagen, het geweld uit je mond
ergens gaat het licht aan, zien mensen elkaars gezicht
(hoe verdwijn ik uit jouw kunnen?)
beschaamd ruik ik je zacht, kauw ik op wrok
ruimtes
I
het is oké, ik weet waarom ik in de stad achter het gordijn
naar het korstmos en twee miniatuurlichamen kijk
hoe ik jou of als jou ben, of moet zijn: hoe ik mij tot een eindeloos niets heb uitgerekt
en leeg ben
steeds op zoek naar beschutting dool ik
hoe dat voelt is van geen tel, maar wel hoe het eruit ziet
of klinkt
dus ik spreek hard en diep
onze geliefden wonen in mijn spreken
onze geliefden zijn niet onze geliefden
onze geliefden zijn mijn meesters, en vaderloos
wat als vijf vingers - een hand bij je naar binnen - een heel lichaam zouden zijn?
wat als het helemaal in je past?
wat als je een lichaam kan ruilen om afstand te doen van een hart?
ik heb de gewoonte naar buiten te kijken: mist, rokerige lucht
pek over het dorp, stad, land
ik heb de gewoonte me af te keren van de ruimte waar ik me in bevind
niet te kijken naar onze meesters
niet te kijken naar het parelmoer in je hand
dus ik wend me af, beschaamd
ruik ik je zacht
kauw ik op wrok
en word warm en zwart
II
na de zondvloed zie ik je staan
je huid zacht gescrubd
je haren ingesmeerd met balsem
je mond volgeschenen
klaar om je monsters: je meesters te voeden
we zetten de tocht in
wij in de vrachtwagen: wij tussen de veedieren
ergens heen en uitgebraakt
als geschrokken dieren langs de weg, stijf en moe
kijken we naar de verte, kijken we naar het lege dorp
onze schouders krom, onze tanden scheefgegroeid
onze ademhaling koud tegen de rode lucht
eten we rotte vis, drinken we heet water
waarom is de wereld onscherp?
waarom is de wereld niet omlijnd?
we zijn de weg kwijt
nestelen ons in de bek van een dier en wachten
III
het landleger vindt ons: jij krampachtig aan mij vastgeklampt
onze botten nog krakend
worden we tussen bosaardbeien, boterbloemen aan de beek gezet
en nu moet ik hier - tegen alle verwachtingen in - blijven
in dit lichaam, dicht bij jou
onze verhouding is niet breekbaar
onze verhouding vreet me op
dicht bij het water
hebben we taken
sorteren we de zalm van de bijvangst
plukken we gras (we doen alsof het kruid is)
men noemt ons bewoners
men noemt ons deel van de gemeenschap
men laat ons op de houten stoelen plaatsnemen tussen onze martelaren
er staan bloemen op tafel
sommigen spreken woorden uit onze taal
maar hun tong beweegt anders, hun ogen staan scheef, hun handen zijn groter, hun monden kleiner, hun huid bleker
we zijn de weg kwijt, nestelen ons in de bek van een dier en wachten
rijping
het begint klampend aan elkaar verstrengeld, strelend
zie ik hoe het lekkende licht van mij naar jou, fragiel
tussen de lichamen kruipt, breekt op zijn huid met defect
de nacht wijdopen, de ogen als kogels en jij
knielt voor hem: hij die het snelst loopt
hij die het snelst rijdt, komt
als vorm van tonen hoe hij anderen heeft aangeraakt
je wilde hem om zijn sterkte
hij wil oorlog en ik kan niet anders dan kijken kijken kijken kijken
ik mis ons, jij en ik gerijpt in elkaars handen
ik heb lavendel geplukt, groenten gestoomd
alles gedaan zoals men zei en toch weer
die uiteenrekking, die doorn in de hals
dat gevoel onvast, vloeiend uit de wereld te vallen
(ons lichaam is niet vast, ons lichaam stroomt in vele richtingen, overal heen grijpend, overal heen groeiend)
ik hekel en verwerp je maakbaarheden
ik verwerp je als angsthaas die ons doet wankelen
schud als onmens maar wel als vrouw dit licht, deze geur
van ons af en teken een richtlijn achter onze ogen
zo: we geraken iets kwijt, maar
onbeholpen toch zelfzeker vinden we ook iets terug

Anne Ballon (zij/ haar) woont in Brussel, heeft een achtergrond in film en schrijft. Ze werkt rond verlangen, seksnegativiteit, macht en heteronormativiteit. Haar teksten werden gepubliceerd in Deus Ex Machina, De Optimist, Rephrase en Rekto:Verso. Anne is deel van het schrijvers- en kunstenaarscollectief Hyster-X.

Jeltje de Koning (zij/haar) is een illustrator uit Utrecht. Ze geeft kleur en vorm aan ons gevoelsleven, hoe we liefhebben, lachen, huilen, vieren, rouwen, stilstaan, reflecteren en weer doorgaan. Gevoel, emotie en contact met elkaar, onszelf en alles wat je ooit geweest bent staat centraal. Wat zie je als je verder kan kijken dan dat er op het eerste ogenblik zichtbaar is?