Jantine Wijnja verblijft drie maanden op het terrein van psychiatrische instelling de Willem Arntz Hoeve in Den Dolder. Heeft ze al een gek ontmoet? Dat is nog maar de vraag. Deel twee van een driedelige serie.
"Als een dier een pootje mist, wordt ie het nest uit gegooid," zegt Ilona. "Met mensen is het eigenlijk net zo."
Ilona, Karim en ik zitten op het terras van Het Vijfde Seizoen, kunstenaarsverblijf van de Willem Arntsz Hoeve/Altrecht GGZ, waar ik verblijf om de inhoud te verzamelen voor Reisgids Den Dolder, een boek over het leven in de kliniek in de woorden van bewoners. Er schijnt een waterig zonnetje, er trommelt een specht. Het is voor ons alledrie de eerste keer dit jaar dat we buiten zitten. Ilona en Karim slepen een zware asbak naar de rotan stoelen toe en zetten hem op tafel. Ze zijn een jaar of vijftien en gaan naar de middelbare school op het terrein, de Fritz Redlschool: bijzonder onderwijs voor leerlingen met psychiatrische problemen, zoals autisme of een persoonlijkheidsstoornis. Karim en Ilona wonen niet op het terrein, maar gaan elke middag weer naar huis.
Een week na ons gesprek zal deze vestiging van de Fritz Redlschool naar Utrecht verhuizen. Dat weten wij nog niet. Wij weten wel dat de lessen na de zomer gestaakt worden, omdat de afdeling jeugdpsychiatrie sluit.
'Vet kut', vindt Ilona dat. Haar docenten geeft ze een acht. "Als je het hier verpest...," zegt ze.
"Heb je het echt verpest", klinkt het in koor.
"Maar dat kan bijna niet," zegt Karim.
Ilona steekt een sigaret op en veegt haar haren uit haar gezicht. "Je moet wel oppassen met tegen wie je vertelt dat je hier zit. Mensen kijken je dan direct anders aan."
Hoe ze dat oplost? "Ik zeg gewoon dat ik in Zeist op school zit." Ze blaast een wolkje rook uit. "Ik denk dat de helft van de wereld geen flauw idee heeft van wat soort mensen er allemaal op de wereld zijn."
Hoe vindt ze het om hier te zijn? "Een ervaring. Ik denk dat ik er de rest van mijn leven profijt van heb, omdat ik veel meer van mensen begrijp dan eerder. Ik denk dat veel mensen problemen hebben maar er nooit achteraan gaan. Dan hebben ze er later last van. Dat is eigenlijk nog meer zonde."
Ik vraag Karim wat zijn familie van zijn behandeling vindt. "Ze weten niet dat ik hier zit," zegt hij, "ik wil ook niet dat ze het weten."
Hoezo niet? "Gewoon niet."
Wanneer ik Ilona en Karim vraag wat ze vinden van de rest van het terrein, kijken ze elkaar samenzweerderig aan. Écht raar, dat is altijd een ander.
"Vroeger dolden we met dat soort mensen," zegt Ilona. Als ik vraag wat ze daarmee bedoelt, haalt ze haar schouders op en grijnst. "Gewoon, een beetje dollen."
"Daar ben ik anders nooit in mee gegaan," zegt Karim. Hij kijkt gepikeerd. "Maar je moest wél lachen, toch?" probeert zijn klasgenote.
"Ik hield me er altijd buiten," zegt Karim. Even is het stil. Hij staart naar de punt van zijn schoenen. "Meestal tenminste."
In een revalidatiekliniek
Karim en Ilona zijn niet de enigen die liever verzwijgen waar ze zijn. Sinds mijn vorige artikel op hard//hoofd verscheen, ben ik meerdere malen aangesproken of -geschreven door mensen die ooit in instellingen opgenomen zijn geweest. Ze praten er meestal niet over, want: "Zodra ik dat vertel, gaan mensen anders met me om," en: "Alles wat je doet wordt daarna als raar geïnterpreteerd."
Een oud-klasgenote schrijft dat ook zij het zoveel mogelijk voor zich houdt, maar zegt: "Ik weet niet helemaal zeker of het mijn angst voor stigmatisering is of mijn eigen wens om normaal en gezond te zijn. Wellicht wat van allebei."
Een vriendin vertelt dat ze met zichzelf heeft afgesproken dat ze het in principe voor zich houdt, maar er ook niet over gaat liegen: als er rechtstreeks naar gevraagd wordt vertelt ze het wél.
Wat ze gemeen hebben is dat ze zich heel bewust zijn van hun tijd onder behandeling in relatie tot de buitenwereld. Wat mogen anderen weten en wat niet?
De enige keren dat ik tijdens het afnemen van interviews geïrriteerde reacties krijg, is wanneer ik vraag hoe iemands omgeving reageert op de opname. Cliënte Ellen - kortgeknipt haar en een grote voorliefde voor knuffels die in de magnetron kunnen worden opgewarmd – kijkt me stekelig aan. "Ik vertel nu gewoon dat ik in een revalidatiekliniek zit. Daar gaan mensen beter mee om, en eigenlijk komt het op hetzelfde neer."
"Wij worden tegen de maatschappij beschermd," zegt een ander wanneer ik haar vraag wat er volgens haar in het voorwoord van Reisgids Den Dolder moet komen. "Niet andersom."
Niet dat ik weet
Gedurende mijn verblijf in Den Dolder voel ik me een computerprocessor die maar blijft draaien. Voordat de ene indruk is bezonken, valt er een volgende overheen. Onwillekeurig blijf ik mezelf afvragen: heb ik nu al een gek ontmoet? De eerste weken is het antwoord: niet dat ik weet.
Wanneer noem ik iemand gek, en komt dat overeen met wanneer andere mensen dat doen? Valt er een grens tussen gek en gezond te trekken? Zoja, hoeveel kleur blijft er over als je alles aan de andere kant van de lijn uitvlakt – en van welke stukken van jezelf moet je dan afscheid nemen? Heb je genoeg aan wat er overblijft?
Noemen we iemand gek wanneer hij of zij zonder schroom over onze grenzen heen gaat en is dat dan gek of eigenlijk vooral lastig? Is iemand gek wanneer hij of zij gedrag vertoont wat niet rationeel te volgen is, en betekent dat dat je sneller gek genoemd wordt in een omgeving waar mensen zich minder in een ander willen of kunnen verplaatsen?
Wanneer ik meer leer over een bepaald persoon of over mens-zijn in het algemeen, vind ik gedrag minder snel gek. Is iets of iemand 'gek' noemen dan simpelweg de handen in de lucht gooien en zeggen: "Ik kom er niet uit, ik kan het niet plaatsen; en misschien valt er ook wel niets te plaatsen?"
Stel dat dat zo zou zijn: waarom kunnen we daar dan niet wat meer van genieten? In dagen met zoveel voorspelbare uren kan het bevrijdend zijn om iets te ontmoeten wat onze eigen logica ontspringt en omzeilt, of gewoonweg iets wat eigen is gebleven. Dat lijkt mij iets om te vieren. In plaats daarvan zeggen we: "Die is gek" – en daarmee hoeven we er niet meer over na te denken.
Vlucht 714
"Ik ben gewaarschuwd voor Australië," zegt Harold.
We zitten aan tafel in mijn atelier. De kamer is licht, de tafels zijn wit. Harold heeft zijn dierbaarste bezit mee genomen.
"Ik hield altijd al van strips," zegt hij, "het meest van Kuifje." Hij heeft een zachte tongval, omgeving Eindhoven. Een grijze trui met V-hals, verstrooid zandkleurig haar. Hij legt een album van Kuifje op tafel, Vlucht 714 naar Sydney. Maar het woord 'Sydney' staat er niet meer: delen van de kaft zijn afgeplakt met wit lijntjespapier.
Harold slaat het album open. Op elke pagina is wel een stukje afgeplakt. Soms veel, soms weinig. Soms beeld, soms tekst. Zorgvuldig zijn rechthoekjes schriftpapier uitgeknipt en neergevleid. Zorgvuldig is gekozen wat weg moest en wat mocht blijven.
Wat heeft hij afgeplakt? "Alles wat Australië te maken heeft."
Waarom? "Ik ben gewaarschuwd voor dat land. Sydney, Melbourne, wat heb je nog meer? Ik weet niet zoveel steden." Hij bladert door het album. Vlucht 714, legt hij uit, moest een noodlanding maken op een eiland in de Stille Zuidzee.
"Godzijdank is dat vliegtuig nooit in Sydney aangekomen," zegt hij opgelucht. "Anders had ik die hele strip weg moeten doen."
Wanneer hij weer naar buiten loopt, wil een deel van mij hem achterna rennen en de strip kopen, of ruilen tegen heel veel Kuifjes die zich niet in Australië afspelen. Als aandenken aan de toewijding die zich opgehoopt heeft in het album. Maar ook omdat het gesprek met Harold het eerste is dat lijkt op hoe 'gek' zijn er uit ziet in Hollywoodfilms of op tv, en het daardoor iets geruststellends heeft.
De eerste dag dat ik hier was, deed ik een spelletje met mezelf: wie is patiënt en wie begeleider? Deze eerste dag viel samen met het jaarlijkse uitstapje van de Forensische Psychiatrische Afdeling naar zee. Op een FPA worden onder andere mensen met tbs opgenomen, vaak de mensen die een minder groot gevaar vormen voor hun omgeving of die al in een reguliere tbs-kliniek behandeld zijn en die nu bijna weer naar buiten gaan. Er zitten bijvoorbeeld ook mensen die gewone detentie niet aan kunnen. (In mijn vorige artikel op hard//hoofd noemde ik de FPA ten onrechte een 'tbs-kliniek'. De officiële naam voor mensen die op een FPA verblijven is 'patiënt', maar ze refereren soms aan zichzelf als 'tbs-ers'.)
Het mooie meisje dat aan één stuk door kletst met de mensen achter haar: symptomatisch of collegiaal? Die meneer die zo voorover gebogen loopt: een patiënt of een verpleger die zijn dag niet heeft?
Het waait hard. We wandelen langs de vloedlijn. Iemand heeft een bal meegenomen. De fel opgemaakte mevrouw die zich met hoge zwarte pumps op het zand waagt, blijkt gewoon een flamboyante creatief therapeut. De schuchtere dame die me uithoort over mijn broers en zussen, en trots haar zelf-versierde vilten tasje toont, blijkt net vanuit de gevangenis te zijn overgeplaatst.
Overigens, geen kwaad woord over die gevangenis: "Ik heb nergens zoveel liefde mogen ontvangen als van de meiden daar."
Vlak voordat we na het dagje strand het terrein weer oprijden, passeren we een houten reclamebord met impressies van te realiseren woningen: "Wonen met vogels en bomen als buren. Nieuwsgierig naar deze bijzondere bouwlocatie?"
"Met vogels, bomen en tbs-ers als buren, bedoelen ze zeker," gniffelt iemand. "Denk je dat we per ongeluk weggelaten zijn?"
Hier doen we alles gedoseerd
"Ze houden hier van medicatie, dat zeker," zegt Danny. "Kun je niet slapen? Neem een pilletje! Last van je lichaam? Neem een pilletje!" Danny verblijft op de Forensische Psychiatrische Afdeling, en ik heb hem net gevraagd wat voor motto en symbool hij vindt passen bij zijn tijd hier. Als er een heraldisch schild zou komen voor de Willem Arntsz Hoeve, zou er een pil op moeten staan, vindt hij. Hier doen we alles gedoseerd, schrijft hij op als motto.
Beeld: Hansje van Halem
Rolf, zijn groepsgenoot op de Begeleid Wonen-vleugel van de FPA, is het met hem eens. Wanneer ik hem vraag naar een liedje dat hij vindt passen bij zijn tijd hier, noemt hij Joanna van Bram Vermeulen:
Joanna, ze nemen je je vrijheid af / ze zeggen dat je vrij bent / dat je lachen mag / maar ze vragen zich af waarom je lacht / en ze geven je iets rustigs voor de nacht.
"Het liedje van Bram Vermeulen klinkt dreigender dan de situatie hier," zegt hij direct. "Hier is het veel gemoedelijker. Maar ik vind dat de tekst wél klopt bij het onder medicatie zitten. 'Ze nemen je je leven af,' zingt Bram Vermeulen ook ergens. En een deel van je leven wordt je zeker afgenomen door medicatie. Daar ben ik het mee eens."
Kara, die een eigen appartementje heeft op het terrein, aarzelt wanneer ik haar vraag welk advies zij zou geven aan iemand die net aankomt op het terrein.
"Wat mijn advies vroeger altijd was, van mijn moeder: 'Gewoon je pillen blijven slikken.' En dat is natuurlijk een beetje... dubbel. Want ik wil ook wel van mijn pillen af. Alleen weet ik dat ik echt die pillen nodig heb."
Wanneer ik op het terrein iemand passeer die heel langzaam loopt; wanneer 's ochtends bij de koffie iemand zijn ogen haast niet geopend krijgt; wanneer schouders hangen en alles in slow motion gaat - dan weet ik niet of ik een vermoeid persoon zie, of een depressie, of de reactie van een lichaam op pillen.
Slalommen
Iets wat me helpt mijn draai te vinden, doe ik hier voor het eerst in mijn leven: paardrijden. Vlak naast het terrein zit de Maxima Manege, gespecialiseerd in therapeutisch rijden voor bijvoorbeeld autistische kinderen. Maar gewone rijles kan ook. In het café van de manege kun je chocomel drinken en kijken naar de ruiters in de bak. Het is een favoriete plek van sommige cliënten. Er is altijd wat te zien en iedereen mag de paarden aaien.
Pas wanneer ik voor het eerst met een krukje op een ongeduldig met haar hoeven schrapend, bruin gevaarte klim, realiseer ik me dat het best hoog is, zo'n paard. Dat het flink schommelt ook, en dat er niks in de buurt is wat niet schommelt en waaraan je je vast zou kunnen houden.
Juf Judith leert me hoe ik het deinende gevaarte wat Naomi heet min of meer kan sturen, aan kan sporen, stil kan laten staan. Ik hobbel op Naomi's rug en ga rechtop zitten, duw mijn knie in haar flanken. Aan het einde van de eerste les kunnen Naomi en ik heel langzaam slalommen.
De derde les mogen we het bos in. Het mos is geurig en diepgroen, we stappen heuvels op en af, en ik kan iets beter accepteren dat niet alle indrukken die ik krijg direct zijn samen te breien tot een samenhangend geheel.
'In mijn eigen dorp schaam ik me sneller'
"Ik wou het eerst niet accepteren toen ik hier zat," zegt Karim. "Echt raar hoe snel dingen kunnen gaan." Gevraagd naar het grootste verschil tussen op het terrein zijn en daarbuiten leven zoekt hij naar woorden. '"Hoe moet ik het uitleggen? Het is moeilijk uit te leggen. In mijn eigen dorp schaam ik me sneller voor dingen. Als er in mijn dorp iets gebeurt dan weet iedereen het. Echt iedereen." Hij duwt zijn sigaret uit. "Hier kan ik mezelf zijn. Als ik in mijn eigen dorp de dingen zou doen die ik hier doe, zou ik gelijk raar aangekeken worden."
We horen de specht, de wind in de bomen.
Karim grijnst naar Ilona. "Dus dat doe ik dan maar niet."
Jantine Wijnja is kunstenaar en schrijfster. Van januari tot en met maart woonde en werkte zij in Het Vijfde Seizoen, kunstenaarsverblijf op het terrein van de Willem Arntsz Hoeve. Ze verzamelde er de inhoud voor het boek Reisgids Den Dolder, een reisgids met een twist over het mentale landschap van de instelling die begin juli verschijnt.
Haar verblijf en de resulterende publicatie worden mede mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds, Stichting Stokroos, Prins Bernhard Cultuurfonds, KfHeinfonds, Altrecht GGZ, Het Vijfde Seizoen en Layar. Steun de Reisgids Den Dolder via voordekunst.
Alle namen van bewoners in het artikel zijn verzonnen.