Voor de Poëzieweek schreef Malika Soudani over de haren van een wolhandkrab en hun relatie met onsterfelijkheid.
Lees je dit gedicht op je smartphone? Door je telefoon in de landscape-modus te houden, zie je het gedicht zoals het bedoeld is.
Een wolhandkrab klimt langs de zijkant van de gracht omhoog, zijn scharen bedekt door een
dikke laag verraderlijke haren. Onder water zijn haren het mooist, daar leiden ze een eigen
bestaan, bewegen in slow motion, dansen mee op het ritme van de zee,
zijn even gewichtloos als koraal. Minuscule luchtbelletjes klampen zich vast aan de
kronkelende lijnen als een web van moleculen die de oorsprong ervan bewaren zoals conserveringsmiddelen het leven. Over een paar jaar kan ik mezelf laten conserveren,
vastgezogen in een vacuüm, ik in een staat van zijn die mijn brein nu nog niet kan bevatten,
dus ik stel het mij zo voor: ik ben als haren in het water, zwevend, langzaam zinkend naar een
bodem zo diep dat niemand weet hoe die eruit ziet, mijn bloed gaat naar waar het
het meeste nodig is, de hydrostatische druk neemt toe, mijn huid wit, schraal, broos als de
randen van geschuurde keukenkastjes, gerafelde kniegaten, huls van een vervelde
slangenhuid, mijn onsterfelijkheid als een rups gevangen in een cocon
gemaakt door machines, gemaakt door fabrieken, bedacht door mensen die droomden over een
toekomst waarin mensen zich blijven ontpoppen, zo gaan we ons eigen uitsterven voorbij.
Onder water lijkt een wolhandkrab aaibaar maar hier, klimmend langs de grachten,
stoppen zijn haren met zwieren, hij draagt zijn vacht zoals de jongens uit groep acht, stekelig.
Mijn cocon scheurt, zuurstof verbreekt het vacuüm, ik stel mij voor hoe mijn ogen eruit
ploppen en mijn bloed bruist als een gevallen blikje Cassis dat gulzig wordt opengetrokken.